STEFAN ZWEIG IN VENETIË

 

Beste lezeressen en lezers

Mijn reis naar Venetië veroorzaakte deze maand een korte onderbreking in het zenden van nieuwsbrieven aan u.
Een bezoek aan de Biennale was een mooie aanleiding voor deze Venetiëreis, maar hoe mooi en interessant deze kunsttentoonstelling ook dit jaar weer was, de mysterieuze , melancholieke sfeer van Venetië zelf blijft voor mij steeds weer het hoogtepunt van de reis.
Voordat ik stilsta bij de relatie tussen Stefan Zweig en Venetië kan ik het niet nalaten u één foto te sturen van de stad en één foto van een kunstvoorwerp in de tuin van het Chinese paviljoen. De Venetiëfoto spreekt voor zich; het Chinese kunstvoorwerp is een koperen zuil die lijkt op hun beroemde en kunstzinnige papierknipwerk. De verrassing is een groot deel van de dag verscholen, totdat de avondzon het bovenstuk van de zuil bereikt.

Mijn Venetiëreis werd extra spannend, omdat de vakbonden op de laatste dag onverwacht een algemene staking voor het openbaar vervoer uitriepen. Het verliep op z’n Italiaans, dus met iets meer geduld kwam je uiteindelijk wel op je bestemming.
Het is een toevallige samenloop van omstandigheden dat Stefan Zweig bij zijn bezoek aan Venetië in de dertiger jaren ook getroffen werd door een algemene staking. Hij vertelt in De Wereld van Gisteren dat hij moeizaam zijn twee zware koffers door de straatjes sleept tot hij een gondelier vindt die hem, tot woede van de stakers, naar zijn hotel vaart.

Stefan Zweig werd vooral getroffen door de spelingen van het licht in Venetië. Zijn indrukken van de stad, doordrenkt met kleuren, klokken en klang heeft hij neergelegd in:

 

Sonnenaufgang in Venedig
Erwachende Glocken. – In allen Kanälen
Flackt erst ein Schimmer, noch zitternd und matt,
Und aus dem träumenden Dunkel schälen
Sich schleiernd die Linien der ewigen Stadt.

Sanft füllt sich der Himmel mit Farben und Klängen,
Fernsilbern sind die Lagunen erhellt. –
Die Glöckner läuten mit brennenden Strängen,
Als rissen sie selbst den Tag in die Welt.

Und nun das erste flutende Dämmern!
Wie Flaum von schwebenden Wolken rollt,
Spannt sich von Turm zu Türmen das Hämmern
Der Glocken, ein Netz von bebendem Gold.

Und schneller und heller. Ganz ungeheuer
Bläht sich das Dämmern. – Da bauscht es und birst,
Und Sonne stürzt wie fressendes Feuer
Gierig sich weiter von First zu First.

Der Morgen taut nieder in goldenen Flocken,
Und alle Dächer sind Glorie und Glast.
Und nun erst halten die ruhlosen Glocken
Auf ihren strahlenden Türmen Rast.

Stefan Zweig
Aus der Sammlung Fahrten

Met mijn hartelijke groet,
Dirk Jansen

Comments are closed.