In november 1912 logeren Friderike von Winternitz en Stefan Zweig in het Grandhotel “Vier Jahreszeiten” in Hamburg, weliswaar in gescheiden kamers.
Ongedateerd, vermoedelijk zaterdag 23 november 1912
Mijn geachte Herr Doktor,
U brengt zoveel geluk in mijn hart! Graag ben ik bereid met u mee te reizen, wanneer en waarheen u wilt. Alles moet zijn zoals u dat wilt, ik laat mij met u mee voeren. Mijn huis? Dat is nu werkelijk van mij, ik voel me er helemaal vrij en niemand hindert me met zijn nieuwsgierigheid of misnoegen. Ik sta op eigen benen en ben sinds lange tijd weer helemaal onafhankelijk. Het is goed dat u dit weet! In mijn bedeesdheid jegens u kan ik u niets geven, maar verlangt u niet van mij dat ik koel ben; te ben te beschadigd, kan u niets beloven en koester allang de wens dit ook niet te moeten. Maar ik zal mijn best doen, lieve Herr Doktor, als u mij dat vraagt. […] U kunt mij altijd bellen en ben niet bang dat ik meer wil nemen dan u wilt geven. En dan met het hele hart en mijn volle wezen.Uw Friderike Maria W.