De tweespalt tussen “hem nader willen komen” en “zich niet willen opdringen” is zichtbaar in een brief van Friderike uit Oberbozen van 28 januari 1913 waarin zij schrijft:
[…] En ik zou willen zijn als een zacht, licht veertje, dat je nauwelijks voelt, dat komt aanwaaien als je het roept en jou verwarmt, waarbij zij zich dicht tegen je aan nestelt en jou koel houdt, als je dat wilt. […] Ik stuur jou mijn groeten, doordrenkt van zonnige lucht, in de gefingeerde beklemming van de Weense atmosfeer rond vastentijd.Er is veel hartelijks in jou, met veel dank van
Jouw Fri. Maria