Frans Masereel

STEFAN ZWEIG EN FRANS MASEREEL

Definitieve tekst (26-3-20)

AUTEUR: PIET WACKIE EYSTEN

Stefan Zweig en Frans Masereel

Alleen Masereel laait als een – eenzaam – houtvuur boven op een berg. Hem alleen zou ik willen zien, haast elke dag – zonder dat we een woord met elkaar zouden hoeven spreken. In hem voel ik het innerlijke vuur branden waarvan de anderen niet meer dan vonken zijn.

Romain Rolland aan Stefan Zweig, 1924

 

In het laatst verschenen Zweigheft van het Stefan Zweig Centrum Salzburg (nr. 22) staan twee tot nu toe ongepubliceerde brieven afgedrukt, een van Stefan Zweig, die zijn vriend Frans Masereel feliciteert met diens vijftigste verjaardag, en Maseleers reactie. Zweig is dan 57 jaar oud en woont op dat moment in Bath in Engeland. Masereel, geboortig uit Blankenberge aan de Belgische kust, antwoordt hem vanuit Parijs. De vrolijke toon van die korte briefwisseling getuigt van een vriendschappelijke en vertrouwelijke verstandhouding tussen hen.
Het is misschien aardig eens wat langer bij die vriendschap stil te staan.

 

Zweig en Masereel hebben elkaar in het najaar van 1917 in Genève voor het eerst ontmoet.  Zweig is dan 37, Masereel 29 jaar oud. Zweig beseft direct dat die ontmoeting belangrijk voor hem is. Volgens zijn Franse biograaf Serge Niémetz vormde deze ontmoeting het begin van een ‘amitié indéfectible’. Zweig heeft de kennismaking met Masereel in zijn dagboek dan ook nauwkeurig geboekstaafd. Hij bevindt zich op dat moment, met Friderike von Winternitz, met wie hij kort nadien in het huwelijk zal treden, in Zwitserland. Ook op haar moet Masereel indruk hebben gemaakt, want zij omschrijft hem in haar herinneringen Spiegelungen des Lebens, die in 1964 zijn verschenen, als ‘ein Prachtstück an Männlichkeit’. Het Stadttheater van Zürich heeft Zweig uitgenodigd om de première van zijn anti-oorlogsdrama Jeremias bij te wonen. Van het Kriegsarchiv in Wenen, waar hij als dienstplichtige te werk is gesteld, heeft hij daarvoor enkele weken verlof weten te krijgen. Uiteindelijk zouden Friderike en hij pas in maart 1919 naar Oostenrijk terugkeren.

Eind november reizen zij van Zürich naar Villeneuve aan het Meer van Genève, om daar Romain Rolland te bezoeken, die Stefan in de voorafgaande jaren in Parijs heeft leren kennen. Hij bewondert de wereldberoemde schrijver en pacifist, in wie hij een geestverwant ziet, ‘het morele geweten van Europa’, zal hij hem later noemen. Nog diezelfde avond woont Zweig in Genève een lezing bij van Henri Guilbeaux, één van de jonge intellectuele geestverwanten en volgelingen van Rolland, vurige, Franse, Belgische zo goed als Duitse en andere anti-oorlog idealisten, van wie Zweig in zijn Die Welt von gestern een treffende beschrijving geeft:

Omdat we aan hetzelfde front stonden, in dezelfde geestelijke loopgraaf tegenover dezelfde vijand, ontstond er spontaan een soort hartstochtelijke vriendschap tussen ons; na een etmaal waren we zo vertrouwd met elkaar alsof we elkaar al jaren kenden. (…) We wisten dat we onszelf door deze openlijke demonstratie van vriendschap in het eigen land in gevaar brachten; maar juist dat risico bracht onze vermetelheid tot bijna extatische hoogten.

Onder Guilbeaux’s gehoor is ook de Belgische graficus en houtsnijder Frans Masereel, ‘een forse, baardige, zachtmoedige man met een ernstige, zuivere blik’, schrijft Zweig in zijn dagboek, ‘hij beviel me onmiddellijk.’ Vijfentwintig jaar later schrijft hij in Die Welt von gestern over zijn vriendschap met Masereel: ‘Nooit heb ik in mijn latere jaren meer zo’n bevlogen vriendschap ervaren als tijdens die jaren in Genève, en die nauwe band is door alle latere tijden in stand gebleven.’

Masereel geeft als kind al blijk van uitzonderlijk tekentalent. Als het gezin naar Gent verhuist, gaat hij daar een tekenopleiding volgen aan de Academie voor Schone Kunsten. In 1909, hij is dan 20 jaar, bezoekt hij voor het eerst Parijs, waar hij zich snel thuis voelt. Zijn tekeningen trekken de aandacht en worden gepubliceerd in onder andere La Vie Illustrée. In juli 1914 brengt hij de zomer door aan de kust van Bretagne. Het is dezelfde zomer waarin ook Stefan Zweig enkele kilometers noordelijker, in Oostende, de krantenkoppen leest over de dreigende oorlog, waarop Zweig aanvankelijk zo laconiek reageert. Maar het blijkt ernst te zijn. De Duitsers vallen België binnen, Zweig redt het vege lijf door nog net de laatste trein naar Wenen te halen. Masereel keert terug naar België, maar vlucht begin oktober naar Parijs.

Hij maakt met zijn in tijdschriften gepubliceerde tekeningen al snel naam als illustrator. Via Henri Guilbeaux, die hij uit Parijs kent, vindt hij in Genève werk als vertaler bij het Bureau voor Krijgsgevangenen van het Rode Kruis, waar ook hij Romain Rolland leert kennen. Hij wordt illustrator van het pacifistische blad Les Tablettes, waarin zijn strijdbare anti-oorlogstekeningen en -houtsneden verschijnen, zoals bijvoorbeeld de prent Assez!!. Masereels houtsneden noemt Zweig ‘onvergetelijke zwart-witprenten tegen de verschrikkingen van de oorlog, die wat kracht en woede betreft niet achterblijven bij Goya’s Desastros de la guerra.

Daags na hun kennismaking brengt Zweig de middag met Masereel door, een echte ‘Kameradennachmittag mit Masereel, die alte gute Atmosphäre’, vertrouwt hij zijn dagboek toe. Een paar dagen later zoekt hij Masereel, die met zijn vrouw en haar dochtertje uit een eerder huwelijk op een zolderverdieping in de stad woont, thuis op. Van het werk van zijn nieuwe vriend is hij zeer onder de indruk. Hij beschrijft hem als ‘een grote, stille man, de bril op het voorhoofd geschoven, van wie een stille kracht uitgaat als van weinig anderen’. Met name de grote reeks houtsneden met de titel Les villes maakt diepe indruk op hem. Het zijn scherpe observaties van huizen, straten, bruggen, fabrieken, winkelstraten, verkeerspleinen, spoorwegovergangen, etc., alles in zwart-wit.

Een jaar later logeert Masereel, om te herstellen van de Spaanse griep die in West-Europa danig heeft huisgehouden, een week bij Zweig in Rüschlikon, een dorpje bij Zürich, waar die zich heeft teruggetrokken om rustig te kunnen werken. Stefan is opnieuw betoverd door zijn gast. Hij trekt zich als het ware aan hem op, noemt hem in zijn dagboek ‘ein Trost in diesen Tagen; man kann nicht anders als ihn lieben.’ Aan Rolland schrijft hij: ‘Ik heb ik in weinig mensen zoveel vertrouwen als in hem.’ Voor Zweigs novelle Der Zwang maakt Masereel een serie houtsneden. In dat verhaal, dat met Masereels illustraties in 1920 verschijnt, schildert Zweig in de persoon van de kunstschilder Ferdinand de vernietigende werking van de oorlog op de individuele vrijheid van de mens, de betrekkelijkheid van de vrije wil. De hoofdpersonen, Ferdinand en zijn vouw Paula, zijn nauwelijks verhulde portretten van Stefan en Friderike. In zijn houtsneden heeft Masereel de huiveringwekkende sfeer van het tragische verhaal treffend weergegeven. De Nederlandse vertaling, die in 1923 verschijnt bij Uitgeverij Prometheus in Den Haag, vestigt Masereels naam als illustrator ook in ons land.

Masereel, daartoe geïnspireerd door Rolland, begint in maart 1919 aan een groter werk, dat hij, naar het voorbeeld van de getijdenboeken, zoals die in de Middeleeuwen bestonden, Mon livre d’heures noemt. Het bestaat uit een serie houtsneden die episodes uit zijn eigen leven in beeld brengen, een autobiografisch beeldboek. Het wordt tot zijn gaafste en krachtigste werken gerekend en oogst, zoals ook zijn andere ‘blokboeken’, eveneens ‘romans in beelden’, internationaal succes. Als Zweig, inmiddels teruggekeerd naar Salzburg, daar een exemplaar van Mon livre d’heures ontvangt, is hij opgetogen. ‘Je kunt je mijn geluk toen ik je boek ontving niet voorstellen’, schrijft hij Masereel, ‘bijna alsof jijzelf ons huis was binnengestapt. In zijn verdriet, zijn overmoed en zijn ernst heeft het mij diep getroffen.’

Ook later gaat Zweig soms nog gedetailleerd in op het werk van zijn vriend. In een van zijn brieven aan hem bekent hij soms het gevoel te hebben gehad dat Frans zich wel eens heeft laten meeslepen in de ‘internationale theoretische experimenten van het zieltogende expressionisme’. Maar in zijn laatste houtsneden, Souvenirs de mon pays, een reeks prenten over het Vlaamse landleven, heeft hij dat op een gelukkige manier weten op te lossen, vindt Stefan, ‘waarmee je aansluiting vindt bij de oudste en beste Vlaamse tradities.’

Eind april 1922 logeren de Masereels enkele dagen in het grote huis op de Kapuzinerberg in Salzburg, waar Stefan en Friderike Zweig dan inmiddels wonen. Zweig draagt zijn bundel Amok. Novellen einer Leidenschaft, die dat jaar verschijnt, aan Masereel op. Voorin laat hij de opdracht afdrukken: ‘Frans Masereel, dem Künstler, dem brüderlichen Freunde’. Aan leven en werk van deze ‘broederlijke vriend’ wijdt hij het jaar daarop een biografisch essay, Frans Masereel. Der Mann und Bildner[1]. ‘Wanneer alles te gronde zou gaan, alle boeken, monumenten, foto’s en verslagen en alleen de houtsneden die Masereel gedurende tien jaren heeft geschapen zouden gespaard blijven, dan zou alleen al daaruit onze hele hedendaagse wereld gereconstrueerd kunnen worden’, schrijft Zweig in dit essay. Het wordt, verlucht met 83 houtsneden van Masereel zelf en een inleidende tekst van Arthur Holitscher, een Hongaarse collega van Zweig bij de Neue Freie Presse, uitgegeven in een prachtband.

Tijdens een wat langer verblijf van Zweig in de Franse hoofdstad in de zomer van 1924 schildert Masereel, – die behalve houtsnijder, graficus, tekenaar, beeldhouwer, ja zelfs ontwerper van theaterdecors, ook portretschilder was – Stefans portret. Zweig is er zeer mee ingenomen, ‘gedurfd onmodern en geniaal in de gelijkenis’, noemt hij het in de brief aan Friderike waarmee hij het haar cadeau doet. Maar de begunstigde denkt daar helaas heel anders over: ‘Leider gefällt es mir gar nicht’, laat zij haar man weten, ‘hij heeft een bijziende, anemische dandy van je gemaakt!’[2] En inderdaad, de houtsnede die Masereel enkele jaren later maakt voor de Russische uitgave van Zweigs werk, een zwart-wit portret van Zweig, is goed gelijkend en zeker zo expressief. Het is wonderlijk hoe een dergelijk resultaat te verkrijgen is met gutsen en messen in weerbarstige houtblokken.

Beide vrienden hebben niet alleen hun enorme productie gemeen – evenals Zweig werkt ook Masereel dikwijls aan diverse projecten tegelijk -, maar zij ervaren de druk ervan ook als een last. ‘Je turbine comme un nègre, je n’ai pas une minute à perdre’, schrijft Masereel in september 1925 aan Zweig, als hij tegelijk aan de illustraties voor Rollands roman Jean-Christoph en aan de houtsneden voor een nieuwe uitgave van Charles De Costers Tyl Uilenspiegel werkt. En Zweig, omstreeks diezelfde tijd:

Ik heb af en toe genoeg van de literatuur; nog een boek en nog een en nog één, en het leven gaat voorbij… Als je één keer hebt bewezen dat je goede boeken kunt schrijven, valt de gelukkigmakende ervaring weg en wordt het allemaal handwerk… In de grond van mijn ziel heb ik zin om de schrijverij te laten varen en te gaan reizen…. Jij bent een van de weinigen die mij begrijpen… Wat zou je ervan denken wanneer we samen als twee jonge jongens voor vier of zes weken naar Spanje zouden reizen? Je hoeft maar één woord te spreken, en ik kom in de lente.

Het is er niet van gekomen. Hoewel Masereel internationaal naam maakt – overal in Europa, tot zelfs in Brazilië, neemt hij deel aan tentoonstellingen, hij illustreert boeken van onder anderen Thomas Mann, Victor Hugo, Tolstoi en Oscar Wilde – toch voelt hij zich onzeker en geïsoleerd in zijn werk. Als hij de illustraties voor de eerste twee delen van Rollands vijfdelige roman-fleuve Jean-Christophe af heeft en aan de houtsneden voor het derde deel begint, schrijft hij aan Zweig ’Au troisième maintenant, quel travail!’

Vooruitlopend op de herdenking van Tolstoi’s 100ste geboortejaar verschijnen in 1927 in Leningrad de eerste twee delen[3] van Zweigs verzameld werk in het Russisch, met een inleiding door Maxim Gorki en een portret van de auteur door Masereel. In september van het jaar daarop reist Zweig naar Moskou. Hij is uitgenodigd om daar het eeuwfeest van Tolstoi’s 100ste geboortejaar bij te wonen. Hij is diep onder de indruk van wat hij er ziet. Aan Friderike schrijft hij over zijn overladen programma; hij moet, onder andere, onvoorbereid een rede houden over Tolstoi in het buitenland. ‘De veertien dagen die ik in Sovjet-Rusland doorbracht gingen voorbij in een voortdurende hoogspanning,’ schrijft hij later in zijn herinneringen. En aan Friderike: ‘Alles rasend interessant. Ich bin glücklich alles gesehen zu haben, es ist ein Eindruck für das ganze Leben.’ Zijn enthousiasme voor Rusland probeert hij ook op Masereel over te brengen. ’Ex oriente lux, alleen uit Rusland kan de vernieuwing voor dit bouwvallige Europa komen’, schrijft hij hem, en hij stelt voor samen twee maanden in Rusland door te brengen en gezamenlijk, tekst en tekening, een boek te maken.  Maar dit plan wordt niet  verwezenlijkt. Wel vindt in augustus 1930 op initiatief van Zweig in het Künstlerhaus in Salzburg een ‘Sonderausstellung Frans Masereel’ plaats, waarvan Friderike de voorbereiding op zich genomen had.

Maar onvermijdelijk begint de slagschaduw van het nationaalsocialisme ook over hun vriendschap en correspondentie te vallen. In januari 1933 komt Hitler aan de macht. Luttele maanden later, op 10 mei, vinden de eerste boekverbrandingen plaats in Berlijn. Zweig schrijft op 15 april vanuit Salzburg aan Masereel:

Elke vorm van gerechtigheid en vrijheid van beweging is in Duitsland opgeheven en het zal niet lang meer duren voor we in Oostenrijk hetzelfde lot ondergaan. Wat ik dan ga doen weet ik nog niet, ik voel er absoluut niets voor emigrant te worden en dat zal ik alleen doen in geval van uiterste nood, want ik weet dat elke vorm van emigratie gevaarlijk is, het maakt degenen die achterblijven tot gijzelaar en je bent er de oorzaak van dat hun het leven moeilijk wordt gemaakt.

Het loopt anders. In februari 1934 heeft Zweig, na een brutale huiszoeking door de politie, hals over kop Salzburg verlaten en zich voorlopig in Londen gevestigd. En Masereel, die de afgelopen jaren in diverse Duitse steden tal van exposities heeft gehad, wordt als ‘cultuurbolsjevist’ en ‘pazifistischer Bildagitator in jüdisch-marxistischem Dienste’, het leven onmogelijk gemaakt. Op grond van de verordening ‘zum Schutze des Deutschen Volkes’ worden zijn boeken in beslag genomen wegens ‘Gefährdung von Sitte und Anstand’. Eind november 1935 logeert hij een week bij Zweig in Londen. Die weet door gebruikmaking van zijn Londense relaties een tentoonstelling voor Masereel te organiseren, zijn eerste eenmansexpositie in de Britse hoofdstad.

In 1938 werkt Masereel, zoals vaker, aan meer dan één opdracht tegelijk: illustraties voor Shakespeares Julius Caesar en een Engelse uitgave van Erasmus’ Lof der zotheid (The Praise of Folly). De gesneden blokken voor deze uitgave stuurt Masereel begin 1940 naar de drukkerij van Joh. Enschede in Haarlem, maar dat contact gaat verloren door de Duitse inval in Nederland op 10 mei van dat jaar. Aan Masereel bericht Zweig dat hij, na zijn scheiding van Friderike, in Engeland is getrouwd met Lotte Altmann, zijn secretaresse en dat hij verhuisd is naar Bath. Daar heeft hij een klein huis, ‘maar met een grote tuin en in de voornaamste kamer een mooi schilderij van Masereel’, schrijft hij hem. Eén muur heeft hij wit gelaten, opdat Frans er een fresco op zal kunnen schilderen als hij op bezoek komt.

Op 26 april 1940 houdt Zweig in Parijs, in een stampvolle zaal van het Théâtre de Marigny, zijn lezing Das Wien von Gestern. Het zou de laatste keer zijn dat de beide vrienden elkaar zien. De zaal is stampvol, Zweig doet er in wat onbeholpen Engels verslag van aan Lotte:

The lecture passed gloriously, the enormous theatre was full till the top and one had to send 400 people away – so they want to have me a second time and in the Radio I can speak now when and whatever I like.

De tweede helft van 1940 maken Stefan en Lotte een uitgebreide reis door Zuid-Amerika, waarvan zij in december in New York terugkeren. Masereel aarzelt of hij West-Europa ook zal (moeten) ontvluchten. Hij tracht een visum te krijgen voor de Verenigde Staten, maar als dat uitblijft lukt het Zweig een visum voor Colombia voor hem te krijgen. Maar Masereel volhardt in zijn aarzelingen en maakt er geen gebruik van. Aan Friderike schrijft Zweig vanuit Petropolis in Brazilië, waar hij in september 1941 met Lotte is gaan wonen, dat Masereel hem heeft laten weten dat hij liever naar Brazilië dan naar Colombia zou willen, ‘maar ik hoop dat hij niet lang meer aarzelt, want in Frankrijk zullen ze hem het leven moeilijk maken.’

Op 20 november 1941, kort voor zijn zelfgekozen dood in februari 1942, noemt Zweig, in een brief aan Friderike, Masereels naam voor het laatst. ‘De vrienden, verzucht hij, waar zijn ze – onbereikbaar zoals Rolland, Masereel, onder de grond zoals Roth[4] en Rieger.’[5]

Masereel is door het nieuws van Zweigs dood diep getroffen. Hij begrijpt niet hoe een ‘Lebenskünstler’ zoals Zweig, hiertoe heeft kunnen komen. ‘Que Dieu et le diable nous préservent du désespoir!’, schijft hij aan een vriend.

Als Zweig overlijdt is Masereel 53 jaar. Hij woont dan sinds enkele jaren niet meer in Parijs, maar in een klein plaatsje op het platteland in Zuidwest Frankrijk. Vanaf 1949 verblijft hij in Avignon en Nice en is dan tevens leraar aan een academie voor beeldende kunst in Saarbrücken. Zijn internationale roem stijgt, hij wint prijzen en wordt verkozen tot lid van de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen, Literatuur en Schone Kunsten van België. Hij exposeert in diverse landen en wordt doctor honoris causa aan de Humboldt universiteit in Oost-Berlijn. Zijn geboorteplaats Blankenberge eert hem met een ereburgerschap. Hij overlijdt op 3 januari 1972 te Avignon.

 

 

[1] In 1937 opgenomen in de bundel Begegnungen mit Menschen, Büchern, Städten.

[2] Het portret is verdwenen, waarschijnlijk vernietigd door de nazi’s.

[3] Het zouden er tien worden.

[4] Joseph Roth, 1894-1939

[5] Erwin Rieger, 1889-1940