Sommige boeken zijn het equivalent van een multifunctioneel Zwitsers legermes dat je wapent in wat we gemeenzaam ,het leven’ noemen. Ze bieden niet alleen leesplezier, maar ook kennis en wijsheid.
Zo blader ik af en toe in ,Handorakel en de kunst van de voorzichtigheid’ van de zeventiende-eeuwse Spaanse jezuïet Baltasar Gracián: een bundel amorele levensregels in dienst van zelfbehoud en macht. Om een biotoop als de Wetstraat te doorgronden verschaft Gracián meestal meer inzicht dan de verzamelde krantencommentaren van de dag. Bovendien is ,Handorakel’ ook bruikbaar als tijdloze overlevingsgids in de killing fields van de werkvloer en het sociale verkeer. Maar als invloedrijkste leermeester van mijn boekenkast moet de cynische, geslepen Gracián het afleggen tegen een schrijver die zowat zijn tegenpool is: de Oostenrijks-joodse humanist Stefan Zweig.
Rasverteller Zweig was ooit één van de meest gelezen schrijvers ter wereld. Zijn werk verscheen in meer dan vijftig talen en omvat bijna alle genres. Daaronder ook zijn autobiografie ,De wereld van gisteren’, een vuistdikke bundel herinneringen aan het krakende, scheurende Europa in de decennia voor de Tweede Wereldoorlog. Ik ken geen scherper geslepen lens om naar de huidige tijd en het huidige Europa te kijken dan dit boek.
Laat ik beginnen bij Zweigs einde.
In de avond van 22 februari 1942 speelde hij een laatste partijtje schaak met een buurman in het Braziliaanse Petropolis en bracht vervolgens zichzelf en zijn vrouw Lotte om het leven met een overdosis van het slaapmiddel Veronal. Zweig was zestig. In een nagelaten notitie bedankte hij Brazilië dat hem als emigrant op de vlucht voor het naziregime asiel geboden had en drukte hij zijn wanhoop uit over de donkere toekomst van Europa.
,De wereld van gisteren’, postuum verschenen in 1944, kun je lezen als de lange versie van deze afscheidsbrief. Zweig zet de magazijnen van zijn geheugen open en richt zich tot de volgende generaties, in de hoop dat ze lering trekken uit de onwaarschijnlijke opeenvolging van omwentelingen die zijn gedoemde generatie onderging.
Als rondreizende kosmopoliet maakte Zweig de twee meest bloedige oorlogen uit de wereldgeschiedenis mee, hij zag het fascisme en bolsjevisme opkomen, geld waardeloos worden, revolutie, hongersnood en epidemiën uitbreken. Van de machtige, bijna duizend jaar oude Oostenrijkse monarchie waarin hij geboren werd , bleef aan zijn dood niets meer over. ,Al de vale paarden van de apocalyps zijn door mijn leven gestormd’, noteert hij. Hij was rijk en arm, vrij en onvrij, thuis en ontheemd. Zijn werk werd bejubeld en even later in het openbaar op brandstapels gegooid.
Voor Europa fataal in een draaikolk kwam, leefde Zweig in wat hij ,de gouden eeuw van de zekerheid’ noemt. Brandpunt is Wenen, de artistieke metropool waarin hij opgroeide, het centrum van een vermeend multicultureel modelland dat uitblonk in stabiliteit. De Oostenrijkse kroon werd uitgegeven in zuiver goud en leek daarmee bestand tegen de eeuwigheid. Wetenschap en techniek galoppeerden vooruit als nooit tevoren. Zelfs in de uithoeken van de hoofdstad brandde ’s avonds elektrisch licht in de straten, als symbool van de rede die doordrong tot de donkerste uithoeken. ,Aan barbaarse vormen van regressie, zoals oorlogen tussen Europese volkeren, geloofde men even weinig als aan heksen en spoken,’ schrijft Zweig.
De Belgische les
En toch slaapwandelde die liberale, zichzelf zo vertrouwende oude wereld met open ogen naar de afgrond van de Eerste Wereldoorlog. Geen krachtiger bedrog dan zelfbedrog. Vrede, welvaart en vooruitgang zijn harde narcotica. Ze maken ongevoelig, doof en blind voor de tekenen die verraden dat de neergang altijd op de loer ligt en wellicht dichterbij is dan gedacht. Noem het de les van Zweig. We zijn de architecten van onze eigen luchtkastelen omdat we de illusie van eeuwige voorspoed koesteren boven de werkelijkheid.
Als Vlaming, geboren in 1965, heb ik zelf geleefd in een relatief schokvrije tijd. Economische crisissen joegen hier nooit plunderaars de straten op, geen leger loste hier ooit een kanonschot. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog kon bijna heel mijn familie doorstoten naar de middenklasse, een positie die ze zoals de meeste Vlamingen vrij makkelijk kon vasthouden. Vandaag duurt de periode van vrede en welvaart al zo lang dat ze door een voorzienigheid gegarandeerd lijkt, net zoals de inwoners van Wenen in het novecento dachten.
Ik hoefde niet verder te reizen dan ons ‘binnenste buitenland’ Wallonië om de les van Zweig tegen te komen. Mijn leeftijdsgenoten uit pakweg de Molinay-wijk in Seraing woonden begin jaren ’80 nog in bruisende straten met cafés, een bioscoop en een grand bazaar. Het geld bleef rollen op het ritme van de nooit rustende pletwalsen in de Cockerill-fabrieken. Maar na de instorting van de staalindustrie, nauwelijks vijftien jaar later, was de wijk een getto van armoede geworden. Ik moest ook vaak aan Zweig denken in de bejaardenhuizen van de Waalse industriesteden waar de laatste Vlaamse economische migranten zaten. De armoedorpen die ze ontvlucht waren bleken aan het eind van hun leven rijke verkavelingsgemeenten geworden. En de Waalse steden die ooit hun redding waren hadden de hoogste werkloosheids- en armoedecijfers van Noord-Europa. Die kanteling had zich voltrokken in een half mensenleven.
Vaderland Europa
In ,De wereld van gisteren’ benoemt Zweig Europa als ,het vaderland van mijn hart’. Als propagandist van een verenigd Europa zonder nationalisme (,die oerpest’) zou hij ongetwijfeld gruwen van de technocraten, boekhouders, valse profeten en graaiers die zijn Europese droom vandaag gekaapt hebben. Ik wed dat het gesjacher met Griekenland hem had doen denken aan bepaalde praktijken in het Oostenrijkse prostitutiewezen waaraan hij een aantal van zijn allerbeste pagina’s wijdt. En wellicht zou de angst hem om het hart slaan als hij de kranten van de laatste jaren leest. ,De demonen zijn niet weg, maar ze slapen,’ zei Jean-Claude Juncker twee jaar geleden, verwijzend naar de aanloop van de Eerste Wereldoorlog. Onlangs waarschuwde Donald Tusk voor ,een prerevolutionair klimaat in Europa’. Het hadden quotes uit ,De wereld van gisteren’ kunnen zijn, dat mede daardoor vandaag leest als een onheilspellend rinkelende alarmbel.
Maar hiermee zijn we ook bij een zwakte van de Gutmensch Zweig aanbeland. Als romantische eurofiel mist hij de praktische intelligentie die de broodnuchtere Jean Monnet (één van de stichters van de Europese Economische Gemeenschap) wél had toen hij stelde dat een verenigd Europa niet dient om de hemel dichterbij te brengen, maar om de hel te vermijden. Terwijl pacifisten de verbroederende kracht van de verbeelding en de utopie bezongen in hun kosmopolitische koffiehuizen, stak Hitler Europa een tweede keer in brand.
In , De wereld van gisteren’ schuilt nóg een waarschuwing. De vernietiging van Zweigs Europese droom had niet alleen te maken met geopolitieke en historische onvermijdelijkheden, maar ook met de aard van het beestje. Idealistische humanisten willen wel eens over het hoofd zien dat de mens niet de kroon van de schepping, maar het gevaarlijkste roedeldier uit de evolutie is. Een uniform en wat waanideeën over God en vaderland volstaan meestal om het beschavingsvernis te laten barsten. Daarom verdient het aanbeveling om na ,De wereld van gisteren’ als bijsluiter ook het illusieloze ‘Vrede is het alleen in de pauze’ van de Nederlandse oorlogsjournalist W.L. Brugsma te lezen.
Zelfmoord op bed
In mijn exemplaar van ,De wereld van gisteren’ gebruik ik een van het internet afgedrukte politiefoto als bladwijzer. Hij toont Stefan Zweig en Lotte Altmann die in een omhelzing op bed liggen. Zo zijn ze gevonden na hun zelfdoding. Zweig heeft zijn das met ruitmotief aangehouden, Lotte draagt een lichte, witte jurk. De dood goed gekleed tegemoet treden, het moet een laatste, superieure daad van verzet geweest zijn tegen die wereld die de hunne niet meer was.
Maar wat een vervuld leven had Zweig geleid. Tussen de oorlogen stonden zijn dagen in het teken van literatuur, kunst en vriendschappen. Onbedoeld is ,De wereld van gisteren’ een indrukwekkende who’s who van de grootste kunstenaars en geesten uit de eerste helft van de twintigste eeuw die Zweig dikwijls persoonlijk kende. De schitterende anekdoten (onder andere over dichter Emile Verhaeren) verdrijven de deemstering die over zijn tijd hangt.
Wanneer Zweig in augustus 1939 verneemt dat de Duitsers Polen zijn binnengevallen, loopt hij de straten van Bath in, het Engelse stadje waar hij zich op veilige afstand van de nazi’s gevestigd had. ,De zon scheen krachtig en helder,’ herinnert hij zich in ,De wereld van gisteren’. ,Toen ik naar huis terugliep, zag ik ineens mijn schaduw voor mij, zoals ik de schaduw van de andere oorlog achter de huidige zag. Elke schaduw is in diepste wezen toch ook een kind van het licht, en alleen wie licht en donker, oorlog en vrede, hoogtepunten en dieptepunten heeft meegemaakt, alleen die heeft waarachtig geleefd.’
Laten we het bijzondere leven van Stefan Zweig vieren door hem te blijven lezen.
Pascal Verbeken