Beste vriendinnen en vrienden,
Afgelopen zondag had ik het genoegen een lezing te geven over “Stefan Zweig en fanatisme” op uitnodiging van een vereniging van in Nederland werkzame Duitsers. De opkomst was niet groot, maar de discussie achteraf daarentegen zeer interessant.
Mijn verhaal gaat over de wijze waarop Stefan Zweig zijn afkeer van fanatisme in zijn verhalen weet te verwerken. Vooral zijn geromantiseerde biografie “Triumpf und Tragik des Erasmus von Rotterdam” leent zich uitstekend voor dit doel. Zowel het verhaal van de verbeten strijd tussen de intellectueel Erasmus en de populist Luther, als het taalgebruik en de citaatkeuze van Zweig scheppen een kleurrijk beeld van de opvattingen van Stefan Zweig over fanatisme.
Het verhaal wordt echter grimmiger als de indringende dreiging die er van groepsfanatisme op de menselijke geest en op de maatschappelijke verhoudingen aan de orde komt. Omdat beelden en muziek een verhaal vaak sterk kunnen ondersteunen gebruik ik onder meer een scene uit de film Cabaret van Bob Fosse. Hierin wordt, vrij indringend, het ontstaan van groepsfanatisme in beeld gebracht. Een jongeman uit de Nazi-beweging brengt door het zingen van een lied een menigte vreedzaam bier en thee drinkende Duitsers in vuur en vlam.
Voor een zaal met Nederlanders werkte deze aanpak goed. Maar, eerlijk gezegd, vroeg ik mij toch enigszins bezorgd af hoe een Duits gehoor hierop zou reageren.
Ik kan u melden dat de intensiteit van het gesprek achteraf groot was. De betoverende werking van het opgenomen worden in groepsfanatisme en het “roesachtig” karakter werd ervan worden, door jong en oud, herkend en open besproken. Terecht werd er ook op gewezen dat het veel gelijkenis heeft met het gemeenschappelijk beleven van een voetbalwedstrijd in een stadion. Alleen maakt in het gevaarlijke groepsfanatisme geweld vaak deel uit van het gebeuren. Het was goed en indringend praten met deze Duitsers over groepsfanatisme, ook in hun eigen verleden.
In onze eigen tijd vlammen de voorbeelden van groepsfanatisme regelmatig weer op. De activiteiten van IS vormen een van de verontrustende voorbeelden. De bevattelijkheid voor de verleidingen van groepsfanatisme lijken potentieel in ieder mens te schuilen. Er is vaak slechts een vonk nodig om het te activeren.
Maar daar gaat de lezing dan ook over: het fenomeen zelf is moeilijk te bestrijden of voorkomen. Het enige middel dat we hebben zijn pogingen het groepsfanatismeproces zichtbaar te maken, uit de halfbewuste sfeer te halen, woorden te geven, liefst met beelden en muziek. Maar dat blijft een kwetsbare poging.
Dirk Jansen