ERICH KÄSTNER

Het driedubbele succes van Erich Kästner

Piet Wackie Eysten

Aan de lezers van deze Nieuwsbrief hoef ik de betekenis niet uit te leggen van het jaar 1933 voor de Europese geschiedenis, die van Duitsland en Oostenrijk, en daarmee van Stefan Zweig, in het bijzonder. Nog in het voorafgaande jaar had Zweig, nota bene in het fascistische Italië, ware triomfen gevierd met zijn voordracht over de Europäische Gedanke in seiner historischen Entwicklung, een onderwerp dat hem bleef boeien en inspireren. Zijn optreden in Florence (mei 1932) beschreef hij in een brief aan Friderike als ‘das Eindruckvollste meiner alternden (hij was vijftig) Existenz.’ Hij leek dit Italiaanse succes kort daarop te hebben verzilverd met een persoonlijke brief aan Mussolini. Die brief had tot de onmiddellijke invrijheidstelling geleid van een zekere dr. Germani, die was geïnterneerd wegens hulpverlening aan de kinderen van de enkele jaren tevoren vermoorde antifascistische voorman Giacomo Mateotti. ‘Een nog groter literair succes dan de Nobelprijs!’, schreef hij vrolijk aan zijn vriend, Nobelprijswinnaar Romain Rolland. Zijn Marie Antoinette was intussen een immens succes en Richard Strauss was zo in zijn nopjes met Zweigs voor zijn opera Die schweigsame Frau geschreven libretto, dat hij voortaan liever Zweigs werk zou lezen dan dat van die ‘langweiligen Patrizier Thomas Mann.’ Maar de euforie duurde niet lang. Zweig besefte dat Oostenrijk niet immuun was voor de nationaalsocialistische ontwikkelingen bij de buren. Weliswaar verloor de NSDAP in de verkiezingen van november 1932 voor het eerst zetels, maar dat kon niet verhinderen dat Rijkspresident von Hindenburg de nationaalsocialistische leider Adolph Hitler op 30 januari 1933 tot Rijkskanselier benoemde. Nauwelijks drie maanden later, op 10 mei 1933, vond in Berlijn de eerste boekverbranding plaats, waaronder ook Zweigs boeken. Met de meeste van zijn lotgenoten, zoals Heinrich en Klaus Mann, Franz Kafka, Joseph Roth, Albert Einstein, Franz Werfel, Sigmund Freud en anderen, had hij persoonlijke, zo niet vriendschappelijke contacten onderhouden. Dat gold niet voor de waarschijnlijk enige ‘verbrande’ auteur die op de Berlijnse Opernplatz die avond persoonlijk getuige was van het helle vuur waarin zijn geesteskinderen verdwenen. Het is Erich Kästner, zèlf tussen de juichende toeschouwers staat. Hij staart zwijgend in de vlammen die zijn boeken in as en rook doen opgaan, zou hij jaren later in Die Neue Zeitung vertellen. Daaronder zijn populaire titels als Emil und die Detektive en Pünktchen und Anton, die tot voor kort in Duitsland verslonden werden. Niet door vlammen, maar door kinderen en hun ouders. Hoewel er, zoals gezegd, geen sprake was geweest van nauw persoonlijk contact, had Zweig nog kort tevoren, in januari, in een persoonlijke brief Kästner gelukgewenst met, wat hij noemde, zijn drievoudige succes, namelijk bij de massa, bij de kenners ‘und dazu noch den dritten in der Beseeligung der Kinderwelt.’ Kästner was achttien jaar jonger dan Zweig. Hij was zijn literaire loopbaan, net als Zweig, begonnen als dichter. Zijn blijvende faam berust echter vooral op zijn kinderroman Emil und die Detektive (1929), die in meer dan veertig talen vertaald en acht maal verfilmd werd. Het onmiddellijke succes was ongetwijfeld te danken, schrijft de gezaghebbende Duitse literatuurcriticus Marcel Reich-Ranicki, aan de frisheid van het boek, dat korte metten maakte met de tot dan toe gebruikelijke kinderliteratuur vol zoetigheid en stichtelijke levenslessen. Nee, dan de kleine Emil Tischbein, die met zijn kornuiten in de grote stad Berlijn erop uittrekt om een gevaarlijke boef te ontmaskeren, en daar nog in slaagt ook. Reich-Ranicki schrijft Kästners succes toe aan het jargon van de straat, de authentieke ‘Alltagssprache’ die hij zijn jonge helden in de mond legt. Waarom Kästner niet, zoals veel van zijn collega’s die zich, evenals hij, kritisch over het regime hadden uitgelaten, Duitsland ontvluchtte toen hem een publicatieverbod werd opgelegd (waarvan Emil und die Detektive overigens werd uitgezonderd) en zijn boeken werden verbrand, is niet helemaal duidelijk. Kästner had alle reden om van een machtsovername door Hitler het ergste te vrezen. Vooral zijn gedicht Die andre Möglichkeit (1930) met de beroemd geworden slotregels ‘Wenn wir den Krieg [WO-1] gewonnen hätten – / zum Glück gewannen wir ihn nicht!’, had bij de nazi’s kwaad bloed gezet. Volgens een vriend gold Kästner vanwege dit gedicht als een van de door de nazi’s meest gehate en bedreigde personen. Daar bestond ook wel aanleiding toe. Zijn beroemde gedicht ‘Kennst Du das Land wo die Kanonen blühen?’, dat eindigt met de regel ‘Du kennst es nicht? Du wirst er kennenlernen!’, dateert al uit 1928. In 1930 had de overtuigde individualist Kästner weliswaar nog geschreven ’Ich sitzte sehr gerne zwischen Stühle’, maar twee jaar later, nog vóór Hitlers machtsovername, had hij in zijn bundel ‘Gesang zwischen den Stühlen’ de nazi’s toegevoegd ‘Glaubt nicht dass wir uns wundern, wenn ihr schreit/Denn was ihr denkt und tut, das ist zum Schreien.’ Ook Kästners in ander opzicht ‘gewaagde’ verzen, onder andere over homoseksualiteit, hadden de toorn van de nieuwe machthebbers gewekt. Een beambte van de Reichskulturkammer gaf hem te verstaan dat het hem eens en voor al verboden was ooit nog in de Duitse taal te publiceren. Het is typerend voor Kästner dat hij later zijn besluit Duitsland niet te verlaten in een lichtvoetige dichtvorm goot: Ich bin ein Deutscher aus Dresden in Sachsen. Mich läβt die Heimat nicht fort. Ich bin wie ein Baum, der – in Deutschland gewachsen – wenn’s sein muss, in Deutschland verdorrt. De meest plausibele verklaring is misschien dat Kästner, die geen jood was, zich aanvankelijk relatief veilig waande en getuige wilde zijn van wat er stond te gebeuren. Het nieuwe regime, Hitlers Duizendjarige Rijk, zou geen lang leven beschoren zijn, schreef hij laconiek aan zijn moeder. Had hij de ambitie de chroniqueur te worden van de dictatuur in het Derde Rijk, het ooggetuigenverslag van een thuisblijver te schrijven? Een aanwijzing in die richting vormen de stenografische aantekeningen in zijn dagboek uit die periode, waarop zijn in 1961 verschenen boek Notabene 45 goeddeels is gebaseerd. Ook zijn opmerking, kort na de oorlog, in de Neue Zeitung, dat hij gedurende die jaren Duitsland de pols heeft gevoeld en ooit haar ziektegeschiedenis wil proberen te schrijven, wijst in die richting. Marcel ReichRanicki noemt Kästner een ‘Exilschriftsteller honoris causa’. Nog voor het jaar 1933 ten einde was werd Kästner echter gearresteerd, verdacht van overtreding van zijn publicatieverbod. Dat bleek weliswaar op een vergissing te berusten, zodat hij na enkele weken weer vrij was, maar hij was nu een gewaarschuwd man. Hij bleef in Duitsland, maar zijn werk verscheen vanaf dat moment bij de Zwitserse uitgeverij AtriumVerlag. Zo bijvoorbeeld Drei Männer im Schnee (1934) en Die verschwundene Miniatur (1936), titels die voor wie op school nog Duits heeft gehad niet onbekend zullen zijn. Eveneens uit 1936 dateert een bundel deels eerder verschenen gedichten, die Kästner de titel Dr. Erich Kästners Lyrische Hausapotheke meegaf. Poëtische huismiddeltjes uit het medicijnkastje van dokter Erich Kästner zijn het, aldus de flaptekst, berijmde recepten tegen Weltschmerz en andere ‘Störungen des seelischen Gleichgewichts’. Ook daarin staan nauwverhulde waarschuwingen tegen het naderende regime. Zo bijvoorbeeld in Das Eisenbahngleichnis, dat eindigt met de regels: ‘Wir sitzen alle im gleichem Zug./Und viele im falschen Coupé’. Aan het ontstaan van deze dichtbundel, waarvan in 2017 de Nederlandse vertaling door Paul van den Hout verscheen, zal in een volgende Nieuwsbrief aandacht worden geschonken.

Comments are closed.