Essay van de filosoof Maarten Doorman
Op 1 september 1939 ging de Joodse schrijver Stefan Zweig in het Engelse Bath in ondertrouw om zo mogelijk de volgende dag nog in het huwelijk te treden. Terwijl iemand van de burgerlijke stand de formulieren zat in te vullen, stormde een ambtenaar het kantoor in en riep dat Duitsland Polen binnenviel. De Tweede Wereldoorlog was begonnen.
Omdat Zweig, die uit Oostenrijk gevlucht was, uit vijandelijk gebied kwam, was het niet ondenkbaar dat hij binnen luttele dagen zou worden geïnterneerd. Veiligheidshalve schortte de ambtenaar het huwelijk op. En zo werd de meest succesvolle schrijver van het interbellum uit het door hem altijd bejubelde Europa verdreven. In februari 1942 maakte hij in Brazilië samen met zijn vrouw een eind aan hun leven.
Dit moordlustige Europa behoort tot ‘de wereld van gisteren’, zoals Stefan Zweig het boek noemde dat hij kort voor zijn dood voltooide en waarin hij zijn eigen geschiedenis met een grotere verbindt. Dat verleden met zijn slachtpartijen, ook die van de Eerste Wereldoorlog, is het nu vaak vergeten fundament van het hedendaagse, verenigde Europa. Een Europa dat al bijna driekwart eeuw geen oorlog meer kent, afgezien van de al te vaak genegeerde Balkanoorlog uit de jaren ’90 met zeker honderdduizend doden.
Dit Europa is welvarender dan ooit en vooralsnog, grotendeels, democratisch, sociaal en (relatief) tolerant. Maar schokkend aan Zweigs De wereld van gisteren is dat Europa dat eerder ook was, of althans leek. Met aanstekelijk enthousiasme beschrijft hij het optimisme uit het begin van de vorige eeuw. Het lichaam bevrijdde zich van een puriteinse moraal: er kwam sport, vrije tijd, een openbaar uitgaansleven, badkamers, telefoons. Overal was vooruitgang. „Nooit”, aldus Zweig, „was Europa sterker, rijker en mooier geweest, nooit had het zo vast in een nog betere toekomst geloofd.”
Het Europa van de vele natiestaten, waar romantisch rechts nu zo naar verlangt, leek eeuwig te duren. De bourgeoisie verdiende geld en ging naar de opera, het ideaal van de Britse filosoof Roger Scruton en zijn Nederlandse discipel Thierry Baudet glansde: er was nog geen abstracte kunst, geen atonale muziek, geen wanklank uit de koloniën, de klassenstrijd taande bij toenemende welvaart. ’s Zomers was het prachtig weer. Maar plotseling viel er een schot, in diezelfde Balkan, en was het allemaal voorbij.
Binnen enkele weken stapten honderdduizenden jongens zingend op de trein en vertrokken onder nationale vlag naar de loopgraven, de granaten, het gifgas, gangreen, de doodslag en waanzin. De Europese beschaving die Zweig hartstochtelijk beleefde, bleek broos als de vleugel van een opgezette vlinder. „Zoals nooit tevoren”, schreef hij in een schitterende zin, ‘voelden de duizenden, honderdduizenden mensen wat ze beter in vredestijd hadden kunnen voelen: dat ze bij elkaar hoorden.’
Nerveus optimisme
In de jaren twintig keert het optimisme geleidelijk terug, zij het nerveuzer, actiever. De succesvolle Zweig is in Italië en merkt hoe vergevingsgezind de mensen zijn. Hij hoopt dat men toch iets heeft geleerd, gelooft het zelfs even, tot hij vanuit een steegje een groep jongemannen met stokken ziet marcheren. Het fascisme kondigt zich aan. En „de oorlog van weleer”, in de woorden van Leo Vroman, „wederkeert op vilten voeten / dat we, eigenlijk al niet meer / kunnend alles, toch weer moeten.”
Het is een naïeve gedachte dat de geschiedenis zich herhaalt. De Tweede Wereldoorlog was geen herhaling van de vorige. Maar het is een bijna even naïeve gedachte dat we helemaal niets over Europa kunnen leren van het verleden. Van een optimisme dat aan onverschilligheid grenst, van de broosheid van internationale afspraken, van de desinteresse die we nu terugzien in de lage opkomstpercentages voor Europese verkiezingen, van het vertrouwen in een toekomst die zomaar als een zeepbel uit elkaar spat.
En van het Europa dat Stefan Zweig, en zijn Franse vriend, de schrijver Roman Rolland, voor ogen stond. Zweig schetst een prachtig beeld van het Wenen uit zijn jeugd, waar het onderwijs weliswaar geestdodend saai was en de burgerlijke moraal benepen en hypocriet, maar waar ook minderheden uit heel Europa vreedzaam samenleefden, met verschillende religies, talen en gebruiken en een bloeiende cultuur. Hij geloofde in de rijkdom van al die verschillen.
Europa is echter niet meer het centrum van de wereld zoals dat uit zijn werk naar voren komt, en zal zich evenzeer om andere, geopolitieke redenen moeten verenigen om zich te kunnen handhaven tussen grootmachten als de Verenigde Staten, China en andere opkomende economieën. Maar nu democratische waarden binnen Europa onder spanning komen te staan, antisemitisme weer salonfähig wordt, de vluchteling her en der als indringer wordt beschouwd, de rechterlijke macht onder druk staat en het verlangen naar theatrale, autoritaire leiders opnieuw opbloeit, zou niet alleen de toekomst, maar ook het verleden een richtsnoer mogen zijn.
De wereld van gisteren laat zien dat onverschilligheid jegens een humaan en democratisch Europa onverwachts snel tot een onaangename toekomst kan leiden, dat we daarom niet schouderophalend aan deze verkiezingen voorbij mogen gaan en dat we al helemaal niet moeten denken dat terugkeer naar de natiestaat van weleer enige bescherming tegen een boze buitenwereld biedt.
Maarten Doorman