Herinneringen aan Stefan Zweig door Georg Rendl

Mijn herinneringen aan Stefan Zweig
Door Georg Rendl

Georg Rendl (1903-1972) was een Oostenrijkse schrijver, dichter en schilder.
Boeken van hem zijn onder meer Der Bienenroman en Vor den Fenstern; deze beide boeken zijn ook in het Nederlands vertaald.

Deze tekst verscheen in Zweigheft 11, juli 2014 onder de titel “Erinnerungen an Stefan Zweig”. Uitgave Stefan Zweig Centre Salzburg. Vertaling Stefan Zweig Genootschap Nederland door Dirk Jansen

Georg RendlIk ontmoette Stefan Zweig voor de eerste keer in de zomer van 1930. Mijn vriend Richard Billinger, die toen werkelijk aan het doorbreken was als dichter en ook als dramaschrijver, was vaak bij Zweig te gast. Bij zo’n ontmoeting vertelde hij ook over mij en mijn eerste boek, de roman Vor den Fenstern. Zweig vroeg Billinger hem het manuscript toe te sturen, omdat hij het graag wilde lezen.

Al na twee dagen kreeg ik een briefje van Zweig waarin stond:

“Met grote interesse heb ik uw boek gelezen; het is een beschrijving van de tijd waarin wij leven, een protest tegen de ongerechtigheid, tegen de liefdeloosheid en de huichelarij. U zult het moeilijk krijgen. Allereerste werken zijn gevaarlijk, want het publiek is nieuwsgierig, het wil weten hoe het verder gaat. Hoe zal het tweede werk zijn? Zal het hem lukken? Zal u het succes aankunnen? Ik zou u graag willen leren kennen. Komt u aanstaande donderdag om half vijf bij mij thuis.
Hartelijke groet,
Uw Stefan Zweig “

Ik was opgewonden en gespannen. Een wensdroom zou in vervulling gaan. Ik zou deze beroemde schrijver leren kennen, bij hem thuis. Al zijn boeken had ik gelezen. Met name zijn gedramatiseerde gedicht Jeremias had diepe indruk op me gemaakt.

De kristalheldere intelligentie van zijn werk fascineerde mij. De dag van de uitnodiging was gekomen. Om 2 uur begon ik mij al gereed te maken. Ik merkte dat mijn dunne zomerpak versleten en smoezelig was. Dus ik nam mijn enige acceptabele pantalon en daarop een dik winterjasje, ofschoon het een hete dag in augustus was.

Langzaam liep ik door de stad en klom met kloppend hart de Kapuzinerberg op. Ik bleef voor een kruiswegkappelletje staan en bad stil een Onze Vader. Toen werd ik rustiger.

Stefan Zweig woonde in een klein slot middenin een prachtig park. Het huis was voor mij altijd al een toverhuis, een gesloten paradijs, en nu zou ik in mijn wensdroom binnengelaten worden. Ik opende de poort van het park en liep langzaam op het huis af. De klok van het Kapuzinerklooster sloeg tweemaal, het moest dus half vijf zijn. Ik zag een groepje mensen onder een parasol zitten en wilde alweer omkeren toen Stefan Zweig mij zag, met uitgestoken hand op mij afkwam en mij allerhartelijkst begroette. Ik was zo beduusd, dat ik alleen een paar woorden kon stamelen.

Wij liepen achter elkaar naar het huis en ik had de gelegenheid hem goed te bekijken. Hij maakte zowel een voorname als een bescheiden indruk. Hij was middelgroot, lang en mager. Hij had een smal gezicht, een verzorgde snor en grote, donkere, een beetje treurige ogen. Zijn houding was rechtop, maar niet militair.

Hij leidde mij naar een grote tuintafel, waaraan een paar mensen zaten. Ik vroeg of ik misschien stoorde, omdat hij immers gasten had; Stefan Zweig antwoordde dat dit zijn familie was en stelde mij zijn vrouw Frederike en zijn beide stiefdochters Lixi en Susi voor.

Eerst wisselden we een paar beleefde frasen, maar geleidelijk werden de gesprekken hartelijker, ja zelfs vriendschappelijk. Men vroeg mij over mijn leven te vertellen.

Ik vertelde dat ik altijd al, van kinds af aan, dichter wilde zijn. Dat ik als scholier veel gedichten en kleine toneelstukken had geschreven. Over mijn studententijd, het bankroet van mijn vaders’ bedrijf, de moeilijke tijd als arbeider in een steenfabriek, als glasblazer, de volledige economische malaise en toen de vreselijke maanden van werkloosheid, waarin uiteindelijk de roman Vor den Fenstern ontstond. Dit boek zou mijn zwanenzang moeten zijn, ik wilde en kon niet verder leven. Nu bleek dit werk juist het begin van een nieuw leven voor mij te worden.

Stefan Zweig vertelde zijn familie over mijn roman, dat het een sociale roman is die het zware lot van de werklozen aan de orde stelde. Het zou een schokkende bekentenis over onze tijd zijn. Stefan Zweig, de strenge criticus, een wereldberoemd mens, was ten opzichte van mij, een onbekende jonge schrijver, steeds heel gewoon, hartelijk en open. Ik vertelde hem dat ik aan een nieuw boek werkte met de titel Bienenroman. Stefan Zweig vroeg mij om de volgende keer het manuscript mee te brengen, hij wilde het lezen en dan mij zijn eerlijke mening geven over mijn tweede werk. Als ik de volgende keer kwam, zou hij mij ook de bibliotheek, zijn handschriftenverzameling en het hele huis laten zien.

Een paar dagen later kreeg ik al een nieuwe uitnodiging. Hij had de Bienenroman gelezen en was er zeer positief over. Hij vroeg mij waarom ik juist over bijen had geschreven. Ik vertelde dat ik van jongs af gewend was met bijen om te gaan en ononderbroken kijken had mij de geheimen van het bijenleven onthuld. Stefan Zweig merkte op dat hij van bijen alleen weet dat ze honing en was produceren.

Tijdens ons gesprek werden we steeds gestoord door rondvliegende horzels, die wij met servetten probeerden te verjagen, maar er kwamen er steeds meer, zodat we kort daarop het park verlieten en het huis in moesten vluchten.

Stefan Zweig zei dat deze horzelplaag erg onaangenaam is, omdat je nauwelijks meer buiten kan zitten. Geen van de huisbewoners zag kans hulp te bieden, want deze dieren zijn te gevaarlijk. Half lachend, half vertwijfeld vroeg Stefan Zweig mij of ik niet kon helpen, ik was immers imker geweest. Ik antwoordde dat bijen geheel anders zijn dan horzels, maar dat ik hem graag wilde helpen. Ik zou in de komende dagen het nest verdelgen en dat deed ik ook. Het lukte me zonder complicaties en zonder gestoken te worden.

Nadat we onze onderbroken gesprekken op de veranda weer hadden voortgezet, vroeg Stefan Zweig me of ik zijn werkwereld wilde zien. Hij toonde mij zijn bibliotheek, zijn werkkamer met de schrijftafel van Beethoven. Ik mocht mij dompelen in de wereld van de geest, de kunst, de cultuur, de filosofie. Ik zag de originele manuscripten van Dostojewski, Gorki, Balzac, Dickens. Alle beroemde namen waren hier verzameld. De eigenaar was niet alleen de verzamelaar van deze kostbaarheden, hij was hun gastheer, zelfs liefhebbende vriend van deze persoonlijkheden. Hij was de vriendschappelijke kenner van hun levens, hun lot, hun wegen en hun doelen, hun strijd en overwinningen, en ook hun tragische ondergangen. Ik werd erdoor gegrepen en vervuld door ontzag. En die bibliotheek! De schatten die daar verborgen lagen! (Ik kom niet vermoeden, dat ze mij noodlottig zouden worden). Duizenden boeken uit de wereldliteratuur uit vele eeuwen. Het zou veel uren, zelfs dagen, gekost hebben om alles goed te bekijken.

Vaak zaten we ’s avonds in een Weinstube. Soms met Frederike en de stiefdochters. In de kring kwamen zowel jongere als oudere schrijvers.

Op een van deze opgewekte avonden leerde ik Theodor Csokor kennen. Stefan Zweig dronk graag een glas wijn en at daarbij boerenbrood met spek. We hadden het zelden over literatuur, maar hij vertelde over interessante ontmoetingen, bijvoorbeeld zijn vriendschap met Maxim Gorki. Stefan Zweig kon prachtig vertellen. Zijn formulering was begeesterd en rationeel. Hij had over de hele wereld vrienden. Beroemde schilders, dichters, beeldhouwers, componisten en staatslieden. Met veel van deze persoonlijkheden correspondeerde hij regelmatig en vroeg hen af en toe om advies.

Eerlijk gezegd waren er ook tegenstanders, jaloerse zielen en lasteraars in zijn leven, en hij wist dat. Hij vertelde van de vele verzoeken, van schrijvers die zijn voorspraak vroegen, van de vloed aan manuscripten die hem werden gestuurd om gelezen te worden met de bedoeling om een uitgever te vinden. Hij had het over de beledigden, de gekwetsten, de miskenden en de ongetalenteerden. Het was voor mij een verrijking van mijn leven en van grote invloed op mijn ontwikkeling dat ik in zijn huis zo veel beroemde en belangrijke mensen kon leren kennen. Dichters als Felix Braun en Joseph Roth (die later mijn vriend werd).

Op een keer nam Stefan Zweig mij mee naar Henndorf naar Carl Zuckmayer. Er waren veel gasten, teveel om anders dan een paar beleefdheidszinnen mee te wisselen. Salzburg werd ieder jaar luider en turbulenter. De hele wereld kwam naar de Festspielen. Vlak voor dat seizoen vluchtte Zweig altijd de stad uit en maakte reizen. Als het in de herfst weer rustig werd, keerde hij terug. Hij zocht de stilte van deze prachtige stad. De rusteloze, vaderlandloze had hier zijn plek gevonden. Hij hield van zijn zelfgekozen vaderland en wilde hier ook sterven.

Toen kwam het jaar 1933. De barbaarse macht. Arrestaties en ontslagen waren in Duitsland aan de orde van de dag. De eerste boek- en beeldverbrandingen vonden plaats, de rassenwaan, de Jodenvervolging begon.

De grootste componist van zijn tijd, Richard Strauss, had de opera Die schweigsame Frau voltooid. Stefan Zweig had de tekst geschreven. Strauss dwong de uitvoering af. Het werd een eclatant succes. Er kwamen geestdriftige recensies. Het echt geestrijke Duitsland hoopte dat de onmenselijke wetten en verordeningen teruggedraaid zouden worden. Er kwamen protesten, vlammende toespraken. En toch moest Richard Strauss, de President van de Reichsmusikkammer, aftreden. Stefan Zweig was over dit teken aan de wand erg bedrukt en treurig. Desondanks heb ik nooit een woord van haat uit zijn mond gehoord. Hij leed immens, want hij hield van Duitsland en van zijn Duitse vrienden.

Stefan Zweigs’ huis werd doorzocht. Er zouden wapens voor de republikeinse Schutzbund in zijn huis verborgen liggen. Natuurlijk zocht men tevergeefs, want Zweig hield zich niet met politiek bezig. Hij hoorde bij geen enkele partij, hij was een vrij mens gebleven. Hij was geen geëngageerde schrijver, maar een overtuigd pacifist.

Later zou ik vernemen dat de huiszoeking bij Stefan Zweig een wraakactie van een afgewezen, beledigde schrijver geweest is. Hij had Zweig een paar maal om geld gevraagd en van hem geen antwoord en geen steun gekregen. Zweig reisde daarop naar Parijs en later naar Londen. Daar schreef hij Maria Stuart.

In deze moeilijke dagen was ik vaak bij Stefan Zweig. Hij schonk mij het vers verschenen boek Maria Stuart. ’s Avonds liep ik nog een keer met hem en zijn vrouw Frederike door de stille, vertrouwde stegen van de mooie stad Salzburg. Stefan Zweig nam met tranen in zijn ogen afscheid. Ik liep samen met het echtpaar Zweig naar boven, naar hun huis. Stefan Zweig keek mij lang in de ogen en vroeg mij zijn bibliotheek als afscheidsgeschenk aan te nemen en in zijn geest te verzorgen en bewaren. Hij vroeg zijn vrouw of zij ermee instemde. Frederike zei ja. Ik was zo in de war, dat er geen woord meer over mijn lippen kwam.

Spoedig daarna vertrok Stefan Zweig voor altijd, de wijde wereld in, in den vreemde, de dood in. Deze minuten van afscheid zal ik nooit vergeten.

En de bibliotheek? Ik heb maar een paar boeken en schriften kunnen behouden. De Gestapo was ook bij mij!

Comments are closed.