Geschreven door Piet Wackie Eysten
In de Nieuwsbrief van het Stefan Zweig Genootschap Nederland van juni jl. [red. 2018] stond Dirk Jansens Nederlandse vertaling van Zweigs De Legende van de derde duif. Noachs derde duif keert niet op de ark terug. Hij komt terecht in ónze wereld. Daar is overal oorlog, een zee van vuur en bloed overspoelt de aarde, zoals het water tijdens de zondvloed. Noachs duif zoekt tevergeefs naar een vredige plek.
Zweig schreef deze legende tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij verbleef in die jaren enige tijd in Zwitserland, waar hij nauw contact had met zijn vijftien jaar oudere geestverwant, de door hem bewonderde Franse schrijver Romain Rolland, overtuigd pacifist als hijzelf.
-0-
Zweig en Rolland hadden elkaar voor de oorlog leren kennen. Tijdens een verblijf in Italië kreeg Zweig bij toeval L’Aube onder ogen, het eerste deel van Rollands tiendelige roman-fleuve Jean-Christophe. Het boek fascineerde hem. ‘Hier was eindelijk’, schrijft hij in Die Welt von gestern, ‘het werk dat niet in dienst stond van een enkel Europees land, maar van alle landen en hun verbroedering, en van een bezielend geloof in de samenbindende taak van de kunst.’ Van zijn literaire Franse en Belgische vrienden, hoort hij dat Rolland behalve schrijver ook historicus en musicoloog is. Hij doet moeite zijn adres te bemachtigen en stuurt hem een van zijn boeken om met hem in contact te komen.
Zijn eerste bezoek aan de auteur van Jean-Christophe heeft Zweig in Die Welt von gestern nauwkeurig beschreven. Hij herkende direct in Rolland, schrijft hij, ‘de man die op het beslissende ogenblik het geweten van Europa zou zijn.’ Er ontstond een hechte vriendschap, die hij, naast die met Freud en Verhaeren, de ‘vruchtbaarste en op sommige momenten zelfs de meest bepalende van mijn leven’ noemde.
Als Zweig in het voorjaar van 1913 wat langer in Parijs is, nodigt hij enkele vrienden uit voor een déjeuner in de stad. Onder hen is Rainer Maria Rilke, die dan tijdelijk in Parijs woont en die hij in contact wil brengen met Rolland, wiens vriendschap, schrijft hij Rilke, ‘tot de grootste en zuiverste dingen in mijn leven behoort’. De Belgische dichter Emile Verhaeren en Léon Balzagette, een nu vrijwel vergeten Franse schrijver met wie Zweig eveneens bevriend is, heeft hij ook uitgenodigd. Het is een gedenkwaardige bijeenkomst, ‘verrukkelijk om deze mensen bij elkaar te hebben’, noteert de gastheer in zijn dagboek, ‘onvergetelijke uren’. Een door alle vijf disgenoten ondertekende briefkaart aan hun Duitse uitgever Anton Kippenberg, is een blijvende herinnering aan deze historische ontmoeting.
Later zal Rolland zich herinneren hoe Zweig hem destijds met Rilke in contact bracht. Hij prijst Zweigs ‘zeldzame instinct om het verborgene in kunstenaars te ontdekken.’ Enkele dagen na deze gedenkwaardige lunch in een Parijs’ restaurant bezoekt Zweig Rolland thuis, in diens bescheiden woning op de vijfde verdieping aan de Boulevard Montparnasse. De kleine kamer, waarvan de wanden tot aan de zoldering bedekt zijn met boeken, doet hem denken aan de cel van een monnik. De enige ‘versiering’ bestaat uit Beethovens dodenmasker en een portret van Richard Strauss, met wie Rolland goed bevriend is.
Aan Zweigs en Rollands gemeenschappelijke ideaal van een universeel en harmonieus Europa komt een wreed einde in de zomer van 1914. Zweig verblijft met vrienden in het Belgische badplaatsje De Haan bij Oostende als in Sarajevo het pistoolschot klinkt dat – zoals Zweig het in Die Welt von gestern zegt – ‘onze wereld als een holle aardenwerken pot in duizend stukken deed springen.’ Niet direct zijn deze vergaande gevolgen duidelijk. Integendeel. ‘Wat heeft die dode aartshertog in zijn sarcofaag met mijn leven te maken?’, vraagt Zweig zich aanvankelijk af. Dat Duitsland mobiliseert, zoals de krantenkoppen beweren en het onschuldige België zal binnenvallen, kan hij aanvankelijk niet geloven. Het lukt hem op tijd de trein naar Wenen te nemen; het blijkt de laatste te zijn. Al snel realiseert hij zich dat van contact met zijn Franse en Belgische vrienden voorlopig, misschien wel voorgoed, geen sprake meer kan zijn. Hun dromen van een verenigd Europa, van een gemeenschappelijke cultuur die Europese landsgrenzen overstijgt, lijkt uiteen te zijn gespat. Landsgrenzen zijn onoverkomelijke hindernissen geworden, vrienden vijanden.
Ook zijn vriendschap met Rolland lijkt hier niet tegen bestand te zijn. In het Berliner Tageblatt van 19 september 1914 neemt Zweig met zijn artikel An die Freunde im Fremdland, afscheid van zijn vrienden, die nu – hoezeer hij zich ook aan hen verplicht voelt – zijn vijanden zijn geworden. Rolland dient hem van repliek. ‘Ik blijf Europa beter trouw dan u, beste Stefan Zweig,’ schrijft hij hem. ‘Ik neem van géén van mijn vrienden afscheid!’ Kort daarna publiceert Rolland zijn beroemd geworden pamflet Au-dessus de la mêlée (‘Boven het krijgsgewoel’), een gloeiend pleidooi voor vrede en onafhankelijkheid, waarin hij zich tegen zowel Frans als Duits patriotisme afzet. Zweig zal het misschien beschaamd ter harte hebben genomen. Maar het heeft aan zijn bewondering voor zijn oudere vriend niet afgedaan, integendeel.
Romain Rolland |
In oktober 1914 verschijnt in alle Duitse bladen een Aufruf an die Kulturwelt. Het is een manifest, ondertekend door 93 Duitse kunstenaars, schrijvers en wetenschappers, onder wie grootheden als Richard Dehmel, Gerhard Hauptmann, Max Liebermann, Max Planck, Max Reinhardt en Felix Weingartner. Het richt zich tot de dan nog neutrale staten met een vergeefse en onwaarachtige rechtvaardiging van de Duitse inval in België en de daar door de Duitsers gepleegde wandaden. De verantwoordelijkheid voor het uitbreken van de oorlog wordt de Duitsland omringende landen voor de voeten geworpen. Dit zogeheten Manifest der 93 zal Zweig, en zijn Franse vriend niet minder, een gruwel zijn geweest.
Zweig heeft zich in november als dienstplichtige moeten melden. In het Kriegsarchiv in de Weense Stiftskaserne wordt hij belast met de redactie van vaderlandslievende periodieken en propagandistische persberichten over de oorlogshandelingen. ‘Dat ik hier niet in wanhoop gestikt ben’, schrijft hij in mei 1915 aan Rilke, ‘heb ik enkel en alleen aan Rolland te danken. Diens brieven zijn voor mij de garantie dat de werkelijke wereld niet wordt bepaald door de meningen van het moment; de zuivere, op eenheid en verbondenheid gerichte krachten heb ik nooit sterker ervaren dan in deze tijd.’
Zweig in het Kriegsarchiv |
Rolland bevindt zich dan inmiddels in Zwitserland. Hij is door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog overvallen in Vevey. Hij heeft besloten er te blijven om zijn krachten in dienst te stellen van het Internationale Agentschap voor Krijgsgevangenen van het Rode Kruis te Genève. Hem wordt in 1915 de Nobelprijs voor literatuur toegekend als erkenning voor het indrukwekkende idealisme in zijn literaire werk en de liefde voor de waarheid waarmee hij in zijn biografieën diverse mensen heeft beschreven, zo luidt samengevat de motivering. Vooral Jean-Christophe, waarin de vriendschap tussen twee jonge mannen, een Duitser en een Fransman, centraal staat, wordt met de prijs geëerd. De vriendschap tussen de naar Beethoven gemodelleerde jonge Duitse componist Jean-Christophe en diens Franse vriend Olivier symboliseert de nauwe betrekking tussen de culturen van Frankrijk en Duitsland, die Rolland voor een harmonieus Europa onontbeerlijk acht. Het geld van de Nobelprijs stelt hij integraal ter beschikking aan het Rode Kruis ten behoeve van de krijgsgevangenen, Franse én Duitse.
Het feit dat Rolland in het neutrale Zwitserland verblijft maakt het mogelijk dat Zweig en hij hun correspondentie, die tot het begin van de Twee Wereldoorlog zal voortduren en meer dan 600 brieven omvat, in deze oorlogsjaren voortzetten. Dat zij voor Zweig van grote betekenis is geweest blijkt uit zijn in deze jaren trouw bijgehouden dagboek. Op 22 september 1914 noteert hij dat een ‘namenlos schöner Brief’ van Rolland hem over alle droefenis heen tilt. De brief helpt hem zich te verzoenen met het feit dat hun wederzijdse vriend Verhaeren van haat is vervuld tegen Duitsland, dat zijn vaderland zo wreed onder de voet heeft gelopen. Rolland toont wel enig begrip voor wat Zweig ziet als Verhaerens verraad aan hun gemeenschappelijke ideaal van een onpartijdige houding in een vreedzame wereld.
Een andere brief van Rolland (maart 1915) verwelkomt Zweig als ‘een regenboog bij verduisterde hemel.’ Rollands brieven zijn voor hem ‘ein lodernes Feuer der Freundschaft’, een vlammend vuur van vriendschap. Ook voor Rolland was deze correspondentie met zijn jongere penfriend van grote betekenis.
Vervuld van dezelfde idealen als waaraan Rolland uiting heeft gegeven in Jean-Chistophe, schrijft Zweig zijn toneelstuk Jeremias, dat met veel succes in Zwitserland wordt opgevoerd. Rolland herkende daarin, zoals hij aan Zweig schrijft, ‘de veelzijdige en edele Europese geest die onze tijd nodig heeft.’ Het stuk gaat over de profeet Jeremia, die als een oud-testamentische Kassandra de Joden de ondergang van Jerusalem voorspelt in hun oorlog tegen Nebukadnezar. Jerusalem valt, de overlevenden trekken weg, maar in de diaspora troost en begeleidt hen Jeremia. ‘Man kann ein Volk bezwingen, doch nie seinen Geist’, luidt de laatste regel van het stuk. Het is de niet mis te verstane boodschap die Zweig hier de wereld voorhoudt. Bij het schrijven van deze ‘dramatische Dichtung’, zoals hij Jeremias noemt, heeft hij zich sterk door Rolland geïnspireerd gevoeld: ‘ik weet niet of ik het had kunnen voltooien zonder uw morele voorbeeld,’ schrijft hij hem.
Het duurt nog tot november 1917 voordat beide vrienden elkaar in Zwitserland weer in levende lijve ontmoeten. Een ontmoeting was immers alleen mogelijk op neutraal terrein, nu zij ‘vijanden’ zijn, en in elkaars landen niet meer worden toegelaten. Zweig heeft van de Oostenrijkse autoriteiten verlof gekregen om de première van Jeremias in Zwitserland bij te wonen. Hij neemt, samen met zijn aanstaande vrouw Friderike von Winternitz, zijn intrek in Zürich. Daar vindt in februari 1918 de première van Jeremias plaats. Maar allereerst maakt hij van zijn verblijf in Zwitserland gebruik om Rolland op te zoeken. Die woont in Hotel Byron in Villeneuve, aan het meer van Genève. Eind november logeren Stefan en Friderike enkele dagen bij hem. De beide gedreven pacifisten, voeren er dagelijks lange en diepgaande gesprekken, ‘iedere minuut met hem is voor mij onvergetelijk’, noteert Zweig. ‘Het morele geweten van Europa’, noemt hij zijn gastheer in zijn dagboek. Rolland, op zijn beurt, beschrijft in zijn Journal hoezeer Zweig in zijn ‘scrupuleuze onafhankelijkheid tot het uiterste gaat’.
Na Zweigs vertrek verzekert Rolland hem in een lange brief van ‘de broederlijke vriendschap’ die hij voor hem voelt. ‘Onze beproevingen hebben onze vriendschap gestaald’, schrijft hij. ‘U bent ‘humaan’ zoals weinigen.’ Zweig antwoordt twee dagen later in soortgelijke termen. ’U bent in deze periode voor mij de gids geweest; er is niemand onder de levenden wiens morele voorbeeld voor mij zo noodzakelijk en weldadig is geweest.’ Friderike deelt in die erkentelijkheid door haar roman Vögelchen, die in 1919 verschijnt, aan Rolland op te dragen, ‘dankbarst für viele Güte und Freundschaft’.
In maart 1919 keert Zweig, met Friderike en haar beide dochters, definitief naar Oostenrijk terug. Als zij bij Feldkirch de grens passeren, komt vanuit de tegengestelde richting de trein die keizer Karel, de laatste keizer van Oostenrijk, met zijn gezin naar Zwitserland brengt. ‘Hiermee was de bijna duizendjarige Habsburgse monarchie pas werkelijk ten einde’, schrijft Zweig in Die Welt von gestern. ‘Ik besefte dat het een ander Oostenrijk, een andere wereld was, waarin ik terugkeerde.’ Die andere wereld stemt hem vooralsnog niet optimistisch. Zijn brieven uit die tijd aan Rolland zijn ‘imprégnées du plus amer découragement’, ‘doordrenkt van de bitterste ontmoediging’, noteert Rolland in zijn Journal.
In Wenen houdt Stefan in april een voordracht over Rollands Déclaration de l’indépendance de l’esprit. Kort daarna verhuizen hij en Friderike, met wie hij in januari 1920 in het huwelijk treedt, naar het grote, verwaarloosde huis op de Kapuzinerberg in Salzburg, dat zij tijdens de oorlogsjaren hebben gekocht. Rolland zou het later ‘Villa Europa’ noemen, vanwege de vele beroemde gasten uit alle landen van Europa die Zweig er in de loop van de tijd zou ontvangen.
Stefan en Friderike Zweig |
In 1921 publiceert Zweig een beknopte levensbeschrijving van zijn vriend, Romain Rolland. Der Mann und das Werk. Daarin bespreekt hij het tot dan toe verschenen maar toch al omvangrijke oeuvre van zijn held. Hij wijdt het boek aan ‘allen die trouw zijn gebleven aan ons heilige Europa.’ Ook Duitse vertalingen van zijn hand van Rollands werk zien in de volgende jaren het licht. Zijn novelle Episode am Genfersee (1922) is gebaseerd op een tragische gebeurtenis tijdens zijn verblijf in Zwitserland.
Uit hun correspondentie uit deze jaren spreekt hun beider zorg over de voor Duitsland fnuikende vredesvoorwaarden en het risico van een gewelddadige Duitse revanche. In 1923 woont Rolland de vergadering van de PEN-club bij in Londen. Hij rapporteert aan Zweig, dat op instigatie van de Belgen de Duitse delegatie, onder leiding van Gerhard Hauptmann, uit de vergadering is verwijderd. Hij is verbijsterd en verwijt de voorzitter, John Galsworthy, onvoldoende karakter te hebben getoond. De verkiezing van Hindenburg tot Rijkspresident, twee jaar later, is een teken aan de wand, ook van herlevend antisemitisme. ‘Politieke idioten zijn het!’, schrijft Zweig aan Rolland. ‘Waar moet het met Europa heen?’
De jaren twintig zijn Zweigs meest productieve jaren. Hij is wereldberoemd en houdt in heel Europa lezingen over Europa en het culturele erfgoed van ons werelddeel. De grote Europese humanist Rolland blijft een lichtend voorbeeld voor hem. Voor het door Rolland opgestelde manifest Déclaration de l’indépendence de l’esprit werft Zweig ondertekenaars onder intellectuelen en kunstenaars uit diverse Europese landen. Naast Rolland en Zweig behoren uiteindelijk onder anderen Bertrand Russell, Uptain Sinclair, Frederik van Eeden, Henri Barbusse, Selma Lagherlöf en Albert Einstein tot de ondertekenaars.
Slechts éénmaal heeft Rolland bij zijn Oostenrijkse vriend, in de ‘Villa Europa’, gelogeerd. Dat was in de zomer van 1923. In Engeland was Rolland ziek geworden, het voor juni geplande bezoek moest tot augustus worden uitgesteld. Het leek Friderike ‘een wonder’ dat deze oude, breekbare, halfzieke man de klimtocht op de steile weg naar het hooggelegen huis op de Kapuzinerberg kon volbrengen. Stefan had minutieus alle mogelijke voorbereidingen getroffen. Aan zijn gast stelde hij zijn eigen slaap- met aangrenzende werkkamer ter beschikking, aansluitend op de ‘salon’, de grote kamer waar de vleugel stond. ‘Nooit heb ik Beethoven mooier gehoord dan toen’, schrijft Zweig in Die Welt von gestern. De middagen waren gereserveerd voor bezoekers, zoals Arthur Schnitzler, Hermann Bahr en Erwin Rieger, van wie in 1928 de eerste Zweig-biografie zou verschijnen.
’s Avonds bezochten de Zweigs met hun gast concerten in de stad, ook van moderne muziek, waar Rolland overigens niet veel mee op had.
Het is jammer dat Zweig geen verslag heeft nagelaten – Rolland evenmin voor zover ik weet – van dit eenmalige bezoek, dat twaalf dagen duurde. Noch in zijn dagboek, noch in Die Welt von gestern of in een brief is er iets over te vinden. Van Friderike bestaat wel een dagboekaantekening. Daaruit blijkt dat zij met Rolland af en toe blikken van verstandhouding wisselde over wat zij noemt ’kleine männliche Torheiten’ van haar echtgenoot.
Het volgend voorjaar, in mei 1924, ontmoetten de twee vrienden elkaar weer, in Wenen, tijdens de Strauss-feesten ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de componist Richard Strauss. Rolland arriveert op zaterdag 10 mei te laat voor de opvoering van Der Rosenkavalier, maar het avondconcert die dag woont hij wel bij. Hij meldt zijn aankomst in de stad direct aan Strauss, die in zijn appartement aan de Mozartgasse verblijft. Het concert, met name het symfonische gedicht Ein Heldenleben, schrijft Rolland, heeft hem doen terugdenken aan de eerste keer dat hij dit werk hoorde, vijfentwintig jaar geleden. Het was voor hem toen de aanleiding geweest om Strauss in Berlijn op te zoeken, met wie hij sedertdien in vriendschap verbonden is gebleven.
Aan Friderike schrijft Zweig dat hij in Wenen veel tijd met Rolland doorbrengt. Al Strauss’ tot dan toe voltooide opera’s, met uitzondering van zijn eersteling Guntram, worden tijdens het festival opgevoerd. ‘Wir haben jeden Abend Loge in der Oper. Ich strausse kräftig mit!’, schrijft hij haar. Voor een lunch heeft Zweig enkele vrienden uitgenodigd om Rolland te ontmoeten. Rolland noteert in zijn Journal dat Zweig hem ‘et quelques amis viennois’ op dinsdag 13 mei een lunch aanbiedt in Hotel Meissl und Schaden aan de Neumarkt : ‘Déjeuner simple, très cordial. J’ai comme voisin A. Schnitzler.’ De dag daarop bezoeken Zweig en Rolland samen Sigmund Freud, die de beroemde Franse schrijver al lang had willen ontmoeten.
De beide vrienden zagen elkaar een jaar later alweer terug, in Leipzig, waar zij de Händel-Festspiele bezochten en Bach-cantates beluisterden in de Thomaskirche. Rolland deed Zweig bij die gelegenheid een net verschenen nieuwe uitgave cadeau van het eerste deel van zijn Jean-Christophe, geïllustreerd met houtsneden van hun gemeenschappelijke Belgische vriend, Frans Masereel. Van Leipzig reisden zij naar Weimar om er het Goethehuis en het Nietzschearchief te bezoeken. Zweigs band met Rolland was in deze jaren het sterkst. Zijn toneelstuk Le jeu de l’amour et de la mort, dat speelt in de tijd van de Franse revolutie, droeg Rolland op aan Stefan, ‘de trouwe ziel, patriot van Europa en gelovig belijder van de vriendschap, aan wie dit werk het te danken heeft dat het geschreven werd.’ In het voorwoord noemt hij Zweig zijn trouwste vriend en beste raadgever.
Ter gelegenheid van Rollands zestigste verjaardag, 29 januari 1926, neemt Zweig samen met George Duhamel en Maxim Gorky het initiatief voor een liber amicorum voor de jarige. In diverse Duitse steden houdt hij dat jaar lezingen over de grote humanist, in Berlijn op de dag zelf van diens verjaardag. ‘Mon cher ambassadeur dans tout le monde germanique,’ noemt Rolland hem dankbaar. Ook Nederland bezoekt Zweig. In maart 1929 spreekt hij in Den Haag en Utrecht over Die Europäische Idee in der Literatur.
In de dertiger jaren valt de schaduw van het nationaalsocialisme over Europa. Hitlers mislukte Bierkellerputsch in 1923 was al een teken aan de wand geweest. De aanhoudende recessie blaast de NSDAP wind in de zeilen. Bij de Rijksdagverkiezingen van oktober 1930 wordt zij de tweede partij van Duitsland en twee jaar later de grootste. Op 30 januari 1933 wordt Adolf Hitler Rijkskanselier. Stefan Zweig, die zich van partijschap en geweld steeds zo ver mogelijk verwijderd had gehouden, begint de moed op te geven. In Berlijn worden zijn boeken op de brandstapel gegooid, na de Anschluss in 1938, ook in zijn woonplaats Salzburg.
Rolland en Maxim Gorky |
Geleidelijk aan ontstond enige, aanvankelijk bijna onmerkbare, verwijdering tussen de gezworen vrienden. Dat betrof met name hun houding ten opzichte van het communisme en de Sovjetunie in het bijzonder. In maart 1933, als hij in Zwitserland is voor een serie lezingen, zoekt Zweig zijn oude vriend, die dan inmiddels 67 jaar is, weer op. Hij verheugt zich op een weerzien, schrijft hij aan Friderike. Maar een bezoek in september 1935, twee en een half jaar later, is een uitgesproken teleurstelling. In Rollands sympathie voor de Sovjet-Unie (hij heeft er een reis naartoe gemaakt en weigert zijn stem te verheffen tegen de excessen van het Stalin-regime) kan Zweig niet meegaan. Rollands tweede echtgenote, zijn voormalige secretaresse Marie Kudatschewa, is een overtuigd communiste. Zij heeft grote invloed op haar man. Op haar aandringen is Rolland Russisch gaan leren. Met Zweig worden tijdens zijn bezoek de voorbereidingen besproken voor de feestelijkheden bij Rollands zeventigste verjaardag in januari 1936. Rollands zuster, die bij hem woont, en Zweig willen een representatief beeld geven van leven en werken van de Franse Nobelprijswinnaar. Maar Marie, ‘die stupide Kuh’, schrijft Zweig aan Friderike, wil er een ‘bolsjewistische apotheose’ van maken. Daarover ontstaat tussen de beide vrouwen ‘eine furchtbare Szene’, aldus Zweig. Geen wonder dat hij dit bezoek, dat hun laatste ontmoeting zou blijken te zijn, in zijn korte verslag aan Friderike ‘höchst unerfreulich’ noemt. Hij distantieert zich nu zelfs van de viering van Rollands zeventigste verjaardag.
‘Ik heb mij er al mentaal op ingesteld [uit Oostenrijk] te vertrekken’, had hij al op 10 mei 1933, de dag van de eerste boekverbranding in Berlijn, aan Rolland geschreven. ‘Inwendig heb ik afscheid genomen van mijn huis, mijn verzameling, mijn boeken…’ Vanuit Londen schrijft hij in juni 1937 aan Friderike, van wie hij inmiddels gescheiden leeft, in een lange weemoedige brief: ‘Langzamerhand vertrouw ik mijzelf niet meer, nu ik zie dat mijn oudste vrienden, zoals Roth en Rolland (vanwege politieke onenigheid) zich van mij vervreemden.’ ‘Incipit Hitler’, noemt hij het laatste hoofdstuk van Die Welt von gestern.
Op de avond voor zijn overhaaste vertrek uit Salzburg in februari 1934 schrijft hij een brief aan Rolland, waarin hij hem vertelt over de voortgang van zijn boek over Erasmus, dat bijna een autobiografie wordt, de anti-fanatieke Erasmus als een versluierd beeld van hemzelf. Als Zweig aan Rolland laat weten te overwegen zich definitief buiten Europa, bij voorkeur in Zuid-Amerika, te vestigen, antwoordt Rolland hem dat het op hun leeftijd te laat is om nog ergens anders wortel te schieten. ‘Zonder wortels blijft er van ons slechts een schaduw over’, meent hij.
Hun briefwisseling komt in april 1940 tot een einde. Rolland is in Bourgogne gaan wonen, in Vézelay, dicht bij zijn geboorteplaats. Op 7 april schrijft hij een brief aan Zweig. Als deze later die maand Parijs aandoet – waar hij een voordracht houdt over Das Wien von gestern – schrijft hij van daaruit terug. Het is hun laatste briefwisseling. Ook tot een ontmoeting komt het niet meer.
Via de Verenigde Staten komt Zweig uiteindelijk, met zijn tweede vrouw, Lotte Altmann, in Brazilië terecht. Daar maken zij samen op 22 februari 1942 een einde aan hun leven. Het bericht van hun gemeenschappelijke zelfmoord verspreidt zich razendsnel over de wereld. Rolland hoort het nieuws over de radio. ‘Mijn hart kromp ineen’, schrijft hij aan een gemeenschappelijke vriend. ‘Hij leek zo sterk te zijn, zo zeker van zijn bestaan, dat hij van alle gevaren meende te kunnen vrijwaren… Pauvre Stefan!’
En Rolland zelf? In de paar jaren die hem nog restten werkte hij, teruggetrokken in Vézelay, gestaag verder aan zijn omvangrijke en veelzijdige oeuvre, in het bijzonder aan de boeken over zijn idool Beethoven. Zijn beroemd geworden Vie de Beethoven was al in 1903 verschenen. Hij voltooide nu zijn grote, vijfdelige Beethoven, Les grandes époques créatrices, waarvan het eerste deel, De l‘Héroïque à l’Apassionata, in 1928 was uitgekomen. Het complete werk werd na zijn dood uitgegeven, zoals ook Zweigs beroemdste werken, Schachnovelle en Die Welt von gestern, postuum verschenen.
‘Uit de ontmoeting van twee schrijvers uit verschillende landen is een wederzijdse vriendschap ontstaan, bezegeld door de beproevingen van een oorlog’, schrijft Robert Dumont in Stefan Zweig et la France, waaraan veel van de door mij gebruikte gegevens zijn ontleend. ‘De ernstige en afgemeten stem van de Fransman moge hun discours soms hebben gedomineerd, de door ontroerende en welwillende gevoeligheid geïnspireerde accenten van zijn correspondent hebben hun dialoog onvergetelijk gemaakt.’
Op 30 december 1944 overleed Romain Rolland in Vézelay, een maand voor zijn 79ste verjaardag.
PIET WACKIE EYSTEN