De twee vrienden gezien door Frans Masereel.
Links: Emile Verhaeren. 1921. Houtsnede.
Rechts: Stefan Zweig. 1926. Oost-Indische inkt.
In 1916 stierf de grote Belgische dichter Emile Verhaeren. Zijn overlijden wordt herdacht met tentoonstellingen, hommages en andere activiteiten in België.
Alhoewel Verhaeren in het Antwerpse Sint-Amands opgroeide en een kind was van een Vlaamse moeder en een Brusselse vader, schreef hij in het Frans. In de negentiende eeuw was dat een gewone zaak bij de Vlaamse burgerij. Stefan Zweig was een grote bewonderaar van de dichter. In De wereld van gisteren schreef hij dat Emile Verhaeren meer dan wie ook de sterke artistieke ontwikkeling in België belichaamde. Hij vond dat de dichter voor Europa betekende, wat Walt Whitman voor Amerika was: hij omarmde de moderniteit en probeerde die te veroveren voor de poëzie. Zweig las vooral zijn grote, stromende hymnen graag.
Zweig was nog jong toen hij in contact kwam met de grote woordkunstenaar. Hij vertaalde de poëzie van Verhaeren in het Duits en organiseerde een lezingenreeks voor de dichter in Duitsland. Hij ging zijn idool meermaals bezoeken in Le Caillou qui bique, het gehucht in Henegouwen waar Verhaeren vaak verbleef. Ze werkten er samen en maakten er plannen. Zweig schreef in 1910 ook een biografie van de man die toen de grootste kanshebber op de Nobelprijs voor Literatuur was; de prijs ging in 1911 verrassend naar een andere Franstalige Vlaming: Maurice Maeterlinck. Dit was de enige keer dat een Belg de Nobelprijs voor Literatuur won.
Met de Grote Oorlog kwam er evenwel een kink in de kabel tussen beide literaire grootheden. Hun landen kwamen immers tegenover elkaar te staan. De twee kozen elk, volgens de andere toch, te fanatiek partij voor hun eigen land. Vooral het oorlogsgedicht La Belgique sanglante (Bloedend België)zette kwaad bloed bij Zweig. Daarin beschreef Verhaeren de wreedheden, de verminkingen die de vijand zelfs met kinderen zou hebben begaan: bij gesneuvelde Duitse soldaten zouden vaak twee gruwelijk afgesneden kindervoetjes in de zakken zijn gevonden. Toen dat gedicht in november 1914 in de Duitse pers verscheen, was Zweig de wanhoop nabij. Verhaeren, zijn grote vriend en idool, had het meest waanzinnige en afschuwelijke gedicht geschreven dat hij zich kon voorstellen. Zweig wist niet of hij de moed zou hebben Verhaeren te spreken over die jammerlijke leugens. Twee jaar hadden ze geen contact, via gemeenschappelijke vrienden en vooral via de pers bestookten ze elkaar. Zo zei Verhaeren in een interview dat hij zijn vroegere Duitstalige vrienden nu verafschuwde.
Via bemiddeling van diezelfde vrienden , waarbij vooral Romain Rolland een grote rol speelde, kwam er in 1916 een einde aan de ruzie tussen beiden: Verhaeren schreef hem, Zweig leek opgelucht. Enkele maanden later verongelukte de Belg in het station van Rouen.
Tot grote spijt van Zweig hadden ze de ruzie nooit kunnen uitpraten.