Stefan Zweig in Nederland
Geschreven door Piet Wackie Eysten
In het deze zomer verschenen nummer van Zweigheft, een periodieke uitgave van het Stefan Zweig Centre in Salzburg, zijn twee tot nu toe onbekende brieven van Stefan Zweig aan zijn vriend Andreas Latzko gepubliceerd. Zij dateren van resp. 9 en 17 juni 1933.
Andreas Latzko (1867-1943) was een Hongaars-Oostenrijkse schrijver, geboren in Budapest. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had hij in Zwitserland Zweig leren kennen. Zij raakten bevriend. Evenals Zweig vestigde Latzko zich na de oorlog in Salzburg. Latzko, die evenals Zweig Jood was, ontweek in 1931 het naderend nazi-regime en verhuisde met zijn vrouw en 7-jarig zoontje naar Amsterdam. Met Zweig bleef hij ook nadien in geregeld contact. Hun briefwisseling omvat 89 brieven. Hij drong er bij Zweig herhaaldelijk op aan zijn voorbeeld te volgen en tijdig een goed heenkomen te zoeken. Maar Zweig hield in 1933 die boot nog af. Hij besefte wel, schrijft hij op 9 juni 1933 aan Latzko, dat hij Salzburg zal moeten verlaten (‘er valt hier niet meer te leven, alles is nationaalsocialistisch, je stikt hier tussen de vijanden en de spionnen’). Maar ‘innerlich widerstrebe ich einer Emigration solange als nur möglich’. Maar acht maanden later is het toch zover. In februari 1934 verlaat hij Salzburg en Oostenrijk definitief en vestigt zich voorshands in Londen.
Diverse buitenlandse uitgevers benaderden Zweig intussen met uitnodigingen om zijn werk bij hen te laten verschijnen. ‘An Verlegern ist ja jetzt kein Mangel’, schrijft hij op 17 juni aan Latzko. ‘Mich besuchte jüngst von Allert de Lange der sehr sympathische van Praag mit seiner Frau. […] Aber Holland kommt für mich keinesfalls in Betracht.’ Anders dan in Engeland, Frankrijk, België of Zwitserland kent hij er de taal niet en heeft hij er nauwelijks of geen vrienden of persoonlijke contacten.
De ‘sehr sympathische van Praag’ was de Nederlandse schrijver Siegfried van Praag (1899-2002). Samen met zijn vrouw, Hilda van Praag-Sanders, bezocht hij in 1933, namens de mede door Hilda opgerichte Verlag Allert de Lange, Duitse en Oostenrijkse schrijvers, die in hun eigen taalgebied niet meer konden, mochten, durfden of wilden verschijnen. Behalve Zweig bezochten zij Felix Salten en Alfred Polgar in Wenen, in Zürich Alfred Döblin, Max Brod in Praag. Toen de Britse Zweig-biograaf Donald Prater, met wie ik al eerder had gecorrespondeerd (zie De Parelduiker 2004/3, pag. 60 e.v.), mij een aantal jaren geleden vroeg of ik eventuele relaties van Zweig met Nederlandse auteurs kon achterhalen, schreef ik een brief aan Van Praag, die toen in Brussel woonde. Ik vroeg hem naar zijn herinneringen aan Zweig en diens eventuele verdere contacten in Nederland. Ik had niet veel hoop op een bruikbaar antwoord, maar ik had geen andere aanknopingspunten. ‘”Zweig in the Netherlands” does not, unfortunately, make a big chapter in his life’, had Prater mij, met typisch Brits gevoel voor understatement, geschreven.
Ik wist dat Zweig in 1929 Nederland had bezocht. Prater vermeldt in zijn biografie European of Yesterday, alleen terloops een bezoek aan Utrecht in dat jaar en Oliver Matuschek in de zijne, Drei Leben – Eine Biografie, al even terloops, een bezoek aan Rotterdam, Utrecht en Den Haag, ‘wo er aus seinen Werke las’, in aansluiting op een bezoek aan Brussel in datzelfde jaar. Meer was mij over Zweigs connecties met Nederland of Nederlandse schrijvers niet bekend.
Van Praag antwoordde mij uitvoerig. Stefan Zweigs bezoek aan Nederland in 1929 herinnerde hij zich helaas niet.
‘Toch waren we toen al met elkaar in briefwisseling’, schreef hij mij. ‘Ik voelde me verwant aan Zweig en heb hem mijn novelle ‘De dolle maagd’ (1933) opgedragen. Dit vond hij prettig. Ik noemde hem in die opdracht ‘de mensenvriend, de mensenkenner’. Volgens mij was hij dit ook en verpersoonlijkte hij dus de ware humanist die van de mens houdt en door de mens geboeid wordt. Ook heb ik Zweig in ‘Het Volk’ verdedigd toen A.M. de Jong hem had aangevallen om zijn slappe houding ten opzichte van de opkomende Hitler-politiek. Zweig was geen homo politicus, maar het heil van de mensen ging hem ter harte. Ik denk dat hij zichzelf enigszins in zijn ‘Erasmus’ heeft weerspiegeld. We schreven elkaar. In +1933/34 hebben mijn vrouw en ik hem opgezocht in Salzburg en van zijn gastvrijheid en fijne conversatie genoten. Ook maakten wij toen met Frau von Winternitz, zijn eerste vrouw, kennis. Hij nodigde ons voor het dîner in een ten dele daarvoor ingericht klooster uit. Wij spraken samen frans (al schreven we elkaar in het duits) een taal die hij vlot en welluidend sprak. Hij leek kalm, berustend, verfijnd, maar uit zijn boeken blijkt dat hij zich tot zeer hartstochtelijke figuren uit het verleden en zijn [hun?] tijd aangetrokken voelde en tot hevige, explosieve toestanden in mensen en in de geschiedenis. Die nijging [sic!] naar hartstocht in de beheerste, ook voorzichtige man, lijkt mij één van de factoren te zijn die tot zijn zelfmoord leidden. Zucht naar apotheose. In Engeland, in 1940 hebben wij elkaar helaas niet teruggezien. Hij vertrok naar Bath toen wij er aankwamen. Merkwaardig nog! Eén van Zweigs eerste publicaties is zijn biographie van de Franse dichteres-actrice Marceline Desbordes-Valmore geweest, door mij (ik heb Franse taal en letteren gestudeerd) zeer bewonderd. Ook Zweigs jeugdwerk! Veel later, na de oorlog, publiceerde ik een roman over diezelfde vrouw (1959).’
Tot zover Siegfried van Praags brief, die is gedateerd 20 april 1982. Ik heb hem er natuurlijk voor bedankt en de inhoud doorgegeven aan Prater, die mij naar aanleiding daarvan in contact bracht met Dr. Herbert Lewandovski (1896-1996), een Duitse schrijver die vooral bekend is geworden als auteur van het gefingeerde dagboek van Kaspar Hauser. Ook van hem kreeg ik een reactie. Hij had zich vanuit Bonn, waar hij gepromoveerd was, in 1923 in Utrecht gevestigd, schreef hij, en woonde nu in Genève. In 1929 had hij Stefan Zweig en Jakob Wassermann uitgenodigd om voor de Duits-Nederlandse Vereniging in Utrecht, waarvan hij vicevoorzitter was, een lezing te houden. Die lezingen hadden plaatsgevonden ‘in einem Saal des Jaarbeursgebäudes.’
‘Stefan Zweig sprach über ‘Pan-Europa’, schreef hij. ‘Nach dem Vortrag sassen wir – etwa ein Dutzend Personen – rund um ihn herum und plauderten noch ein wenig. Eine Einladung, mit mir Amsterdam zu besichtigen, musste Zweig ablehnen, da er einen weiteren Vortrag im Haag halten musste.’
Dat klopte – afgezien misschien van die Dutzend Personen – , want ik wist inmiddels dat Zweig op de avond van dinsdag 19 maart 1929 in Den Haag, in Pulchri Studio aan het Lange Voorhout, zijn voordracht over Die Europäische Idee in der Literatur (door Lewandovski gemakshalve samengevat als ‘Pan-Europa’) had gehouden (en dus niet, zoals Matuschek schrijft, ‘aus seinen Werken’ gelezen had.)
Zweig had destijds in een kort briefje aan zijn pen-friend Van Praag, die hij toen nog niet persoonlijk had ontmoet, maar met wie hij, zoals Van Praag mij had verteld, al wel correspondeerde, zijn komst naar ons land aangekondigd. Hij hoopte er ‘einige Holländischen Kameraden persönlich kennen zu lernen.’ Wie deze ‘Kameraden’ waren is niet duidelijk, behalve dat vermoedelijk de Nederlandse filosoof Herman Wolf (1893-1942) één van hen was. Dat valt op te maken uit diens in 2013 verschenen biografie, Alles doet mee aan de werkelijkheid, geschreven door zijn kleinzoon Paul Scheffer.
Op zondagavond 17 maart 1929 arriveerde Zweig in Den Haag. Hij had twee dagen in Brussel doorgebracht. Over zijn verblijf daar bracht hij terstond aan zijn vrouw Friderike, die in Salzburg was achtergebleven, verslag uit. In het Palais des Beaux-Arts had hij zijn voordracht gehouden over de Europese literatuur, een ‘erstaunlicher Erfolg’. De Belgische PEN-Club had voor hem, als biograaf en vertaler van de Belgische dichter Émile Verhaeren, een banket gegeven. Hij had geluncht met twee ministers, de heren Huysmans en Vandervelde. Verder had hij wat bezoeken afgelegd, onder andere bij de weduwe van Verhaeren, en interviews gegeven. Ook Felix Timmermans had hij nog opgezocht. Pas om middernacht was hij in Den Haag aangekomen. ‘Was habe ich alles getan in 2 Tagen!’
In Den Haag logeert hij in Hôtel des Deux Villes. Dat hotel was gevestigd in het gebouw aan het Buitenhof waar nu de bioscoop Pathé is. Bij zijn aankomst had Zweig twee uitnodigingen aangetroffen, van de Duitse en de Oostenrijkse ambassadeur. Die zegt hij beide beleefd af door het afgeven van visitekaartjes, ‘Karten abwerfen’ noemt hij het in zijn brief aan Friderike. In de tijd die hij vrij heeft bezoekt hij ‘lieber das Mauritshuis noch einmal’[1], schrijft hij haar. Eerst moet hij zich naar Utrecht haasten (‘ich sause nach Utrecht’) om daar zijn lezing over de Europese literatuur te houden.
Voor museumbezoek zal hij die twee Nederlandse dagen weinig tijd hebben gehad. Na bezoeken aan Delft en Scheveningen en een lunch op de ambassade moet hij de volgende dag boeken signeren bij boekhandel Dijkhoffz aan de Plaats. Die avond houdt hij wederom zijn lezing, in Pulchri Studio aan het Lange Voorhout. In de Haagsche Courant verschijnt de volgende dag, woensdag 20 maart, een verslag van de ‘allergezelligste thee’ bij Dijkhoffz, waarbij – een uit het buitenland overgewaaide ‘nouveauté’ volgens de krant – de auteur ‘zijn werken desgevraagd signeerde.’ Van Zweigs lezing in Pulchri doet Het Vaderland uitvoerig verslag. Zweig is volgens de krant de aangewezen man om over de Europese cultuur te spreken. Zijn werk is vertaald in alle Europese talen, inclusief het Nederlands. ‘Geen plaatsje was dan ook gisterenavond onbezet in Pulchri Studio,’ vermeldt de krant.
Een uitgebreid souper – ‘mit 70 Personen’ rapporteert hij aan Friderike – tot laat in de avond, besluit de dag. De volgende ochtend moet hij vroeg op om zijn trein te halen naar Göttingen (‘verder van Den Haag dan ik dacht’). Ook daar staat die avond zijn voordracht op het programma, idem twee dagen later in Hannover. Het weer is hier mooi, verzucht hij, maar ‘wat heeft iemand daar aan, die in Brussel in twee dagen 20 mensen moet afwerken en hier Den Haag als een rondreizende kleermaker al zijn klanten moet bezoeken.’
Prater had gelijk, Zweigs korte verblijf in Nederland was inderdaad ‘not a big chapter in his life.’
[1] Dit ‘noch einmal’ lijkt erop te wijzen dat Zweig Den Haag eerder heeft bezocht. Een aanwijzing van een eerder bezoek aan Nederland kan ook liggen in zijn brief aan Herman Wolf van 9 april 1923, waarin hij spreekt over het plezier ‘om weer eens een buiging te maken voor de schilderijen van Rembrandt.’ Zie Scheffer, a.w. blz.150.