Geschreven door Piet Wackie Eysten
‘Ik heb volgens mij het grootste literaire succes van mijn leven behaald, groter dan de Nobelprijs!’
Stefan Zweig aan Romain Rolland, 17 januari 1933
In het begin van de twintiger jaren van de vorige eeuw groeide in Italië het fascisme razend snel. De fascistische beweging was in 1921 gegoten in de vorm van de Partito Nazionale Fascista, onder aanvoering van Benito Mussolini. In oktober 1922 vond de beruchte Mars naar Rome plaats. Zoals enkele jaren later in Duitsland Hitler door Rijkspresident Hindenburg op het schild werd getild, zo werd Mussolini door koning Victor Emanuel III, die hoopte daarmee een burgeroorlog te kunnen vermijden, tot minister-president benoemd in een coalitieregering. Met die coalitie maakte Mussolini echter korte metten. Hij werkte zijn coalitiegenoten de een na de andere uit de regering en regeerde vanaf 1924 praktisch als alleenheerser.
Oppositieleider in het Italiaanse parlement was Giacomo Matteotti, voorman van de Partito Socialista Unitario, een journalist die in Bologna rechten had gestudeerd. Hij keerde zich fel tegen Mussolini. Toen de Duce een groot aantal wetten in één keer door het parlement wilde jagen en de vele klachten over de verkiezingen buiten behandeling wilde laten, noemde Matteotti die verkiezingen onwettig en een farce. ‘Iemand die zoiets zegt’, repliceerde Mussolini, ‘zou niet meer mogen rondlopen.’ Enkele dagen later, op 10 juni 1924, raakte Matteotti vermist. Na enige tijd werd zijn verminkte lichaam gevonden, niet ver buiten Rome. Hij was door een fascistische knokploeg ontvoerd en om het leven gebracht. De berichten hierover leidden in heel Europa tot verontwaardigde reacties. De affaire bracht Mussolini’s bewind een ogenblik danig aan het wankelen. Mussolini ontkende aanvankelijk iedere betrokkenheid. Een half jaar later meende hij echter kennelijk voldoende stoer en stevig in het zadel te zitten om de verantwoordelijkheid voor deze schanddaad openlijk te claimen. In januari 1925 eiste hij in het parlement, de verantwoordelijkheid voor de moord op. Intussen werd Matteotti’s weduwe met haar kinderen in Rome onder huisarrest geplaatst.
In zijn Die Welt von gestern, zijn ‘herinneringen van een Europeaan’, vertelt Zweig dat hij op een dag (het moet in januari 1932 zijn geweest) bezoek kreeg van ‘een Italiaanse dame’. Zij vertelde dat zij de vrouw was van een zekere Dr. Giuseppe Germani, die als kind uit een arm gezin, was opgevoed en medicijnen had kunnen studeren op kosten van Giacomo Matteotti. Hij was destijds een van de zes moedige mannen geweest die het gewaagd hadden de kist van de vermoorde socialistenleider door de straten van Rome te dragen. Vanaf dat moment was hij geboycot en bedreigd. Omwille van de nagedachtenis van zijn weldoener had hij vervolgens een vergeefse poging ondernomen diens vrouw en kinderen Italië uit te smokkelen. Hij was daarbij verraden, gearresteerd en – op valse gronden, de herinnering aan Matteotti wilde Mussolini liever niet oprakelen – veroordeeld tot tien jaar zware tuchthuisstraf (carcere duro). Zijn vrouw wilde nu trachten de namen van enkele beroemde Europese schrijvers en kunstenaars te verenigen in een collectief openbaar protest, om hem vrij te krijgen.
Zweig adviseerde haar met klem van een dergelijke publieke actie af te zien. Hij besefte dat Mussolini nooit zou bewilligen in strafvermindering als men zou trachten hem daartoe van buiten af te dwingen. Integendeel. Maar Zweig was oprecht geschokt en beloofde mevrouw Germani dat hij zou trachten haar te helpen, al wist hij nog niet hoe. Misschien kon hij iets ondernemen via Italiaanse vrienden.
Als mevrouw Germani hem enkele weken later – haar man zit dan inmiddels tien maanden gevangen – een paar van de brieven toestuurt die zij vanuit de gevangenis van hem heeft ontvangen, stuurt Zweig die door aan zijn beroemde en invloedrijke vriend Romain Rolland, zijn oudere geestverwant, met wie hij een intensieve briefwisseling onderhoudt. Maar Rolland is niet onder de indruk. Die brave Germani – ‘un bon bourgeois’ noemt hij hem in zijn antwoord aan Zweig – interesseert hem niet zoveel. Nee, hij maakt zich eerder zorgen over mevrouw Matteotti, die in haar gedwongen verblijf in haar huis in Rome in voortdurende angst leeft.
In mei 1932 brengt Zweig vijf dagen door in Florence. Hij houdt er, in het Italiaans, zijn lezing over ‘De Europese gedachte in haar historische ontwikkeling’. De zaal in het Palazzo Vecchio, waar de lezing plaatsvindt, is bomvol. ‘Italië is prachtig, iedereen is even tactvol, heel anders dan ik verwachtte,’ schrijft hij aan Friderike, zijn vrouw. Ook aan Rolland doet hij verslag: ‘Het was mooi om te zien hoeveel mensen blij waren ideeën te horen die hier in Italië niet openlijk kunnen worden uitgesproken.’ Er schemert in zijn brief, die van 9 mei dateert, enige sympathie door voor Mussolini.
‘Het valt niet te ontkennen, schrijft hij, dat Mussolini met zijn grote intelligentie veel goeds heeft gedaan in Italië. De financiën zijn er beter op orde dan elders, belangrijke openbare werken zijn ter hand genomen en het optimisme dat het volk is ingepeperd vormt een krachtige economische drijfveer. Maar onbegrijpelijk blijft de angst van deze man voor het vrije woord! De pers gemuilkorfd, de kranten een spreekbuis van de aanbeden afgod, strenge inquisitie voor boeken – ik heb veel intellectuelen gesproken en ben verbaasd hoe onverbloemd zij zich uitlaten over de verstikkende atmosfeer. Ik heb geprobeerd iets voor die arme Dr. G[ermani] te doen en in ieder geval duidelijk gemaakt dat men bij ons van die zaak op de hoogte is – mijn vrienden daar hadden er geen idee van, ze kenden zelfs zijn naam niet. […] Het is werkelijk een erbarmelijke toestand – al weet ik wel dat het bij ons, als de nationaalsocialisten aan de macht komen, nog duizendmaal erger wordt, want M[ussolini] is tenminste zeer intelligent.’
Deze waarderende woorden over de Duce vielen bij Rolland niet in goede aarde. Hij is teleurgesteld in de humanist Zweig, die zich inzet voor een individueel slachtoffer van het verwerpelijke regime en niet, zoals Rolland, gelooft in de kracht van massaal verzet. Zelf wordt Rolland op dat moment in beslag genomen door de voorbereidingen voor het World Congress against War, dat in augustus in Amsterdam gehouden zal worden. Hijzelf heeft daartoe, samen met de Franse communistenleider Henri Barbusse, het initiatief genomen. Vanwege zijn zwakke gezondheid kan Rolland tot zijn spijt en ergernis het congres zelf niet bijwonen, zijn openingstoespraak moet door iemand anders worden voorgelezen.
Maar ook Zweig, toekomstig auteur van de Schachnovelle, blijkt op meerdere borden tegelijk te kunnen schaken. Hij heeft die zomer zijn biografie van Marie Antoinette voltoord. ‘Ik ben doodmoe’, schijft hij op 1 september 1932 aan Rolland. ‘Ter verstrooiing schrijf ik nu een vrolijke operatekst voor Richard Strauss[1]. Ik verwacht er niet veel van en ik doe geen enkele moeite iets diepzinnigs te bedenken. Ik vermaak me er alleen mee dit libretto (naar de Silent Woman van Ben Jonson) voor hem te schrijven. Hij is er geweldig mee ingenomen.’
Zijn toezegging aan Mevrouw Germani is Zweig intussen niet vergeten. In dezelfde brief schrijft hij aan zijn Franse vriend dat hij opnieuw een hartverscheurende brief van haar heeft ontvangen. Hij overweegt nu rechtstreeks aan Mussolini te schrijven. ‘Die is ijdel’, schrijft hij (van vrienden wist hij, vertelt Zweig in Die Welt von gestern, dat Mussolini een van de eerste en meest toegewijde lezers van zijn boeken in Italië was),
‘en als ik mij tot hem persoonlijk wend, is hij misschien bereidwilliger dan wanneer hij officieel wordt benaderd. Als ik hem duidelijk en zonder pluimstrijkerij, schrijf dat ik, als Oostenrijker, om pardon vraag (niét om gratie) voor iemand die tegen Oostenrijk heeft gevochten[2], zou hij dat misschien als voorwendsel kunnen gebruiken. Ik heb er nog niet toe besloten, maar áls ik het doe, zal ik u mijn brief laten lezen. U begrijpt wel dat ik er een offer mee zou brengen, want ik zou hem duizendmaal liever publiekelijk aanpakken. Maar telt het lijden van een vrouw niet zwaarder dan mijn trots en mijn gemoedsrust?’
Het overtuigt Rolland niet. Alleen openbaar spektakel, angst voor de publieke opinie, meent hij, kan invloed op de dictator hebben. ‘Ik verwacht niets van een persoonlijke brief aan Mussolini’, antwoordt hij Zweig. ‘Mussolini is in wezen een lafaard. Hij is alleen te beïnvloeden met druk van de publieke opinie. U krijgt misschien een beleefd antwoord, maar u moet niet verwachten dat de Duce een door hem gedicteerd vonnis terugdraait, of dat hij een ongelukkige die hij de mond wil snoeren omdat die teveel weet over de ware gronden van zijn veroordeling, zal vrijlaten.’
Maar Zweig laat zich niet ontmoedigen. Korte tijd later ontvangt hij van de Academia d’Italia een uitnodiging voor een ‘Europa’-congres, dat in november in Rome zal worden gehouden. Hij ziet af van deelname (‘om geen handen te hoeven schudden die ik liever niet aanraak’, schrijft hij Rolland), maar stuurt wel de tekst van zijn toespraak over Die moralische Entgiftung Europas, het moreel desinfecteren van Europa, die tijdens het congres zal worden voorgelezen. In een Romeinse krant wordt het wegblijven van het congres van deze ‘vijand van Italië’ fel bekritiseerd.
Tegenover Rolland, die hij in sommige van zijn brieven zijn mentor of leermeester noemt, voelt Zweig kennelijk toch de behoefte nogmaals zijn rechtstreekse benadering van Mussolini te rechtvaardigen. ‘Ik heb al het mogelijke gedaan om die wanhopige vrouw te helpen’, schrijft hij,
‘maar ik ben overal gestuit op angstvalligheid en tegenwerking. Uiteindelijk heb ik rechtstreeks aan Mussolini geschreven, waardig, naar ik hoop, en zonder vleierij. Ik heb een goed geweten. Ik heb mij uit medelijden de zaak van Germani’s vrouw aangetrokken en ben recht op mijn doel afgegaan door mij te richten tot de enige die haar kan helpen. Of mijn boeken daar worden verbrand, of men mij laf noemt dat ik aan Mussolini heb geschreven, kan mij niets schelen. Ik heb gedaan wat ik volgens mijn geweten moest doen. Ik kan mij niet doof houden voor een wanhopige vrouw die mijn hulp heeft ingeroepen. Ik stuur u, als u wilt, een kopie van mijn brief, die zal u niet beschamen.’ (brief van 18 december 1932)
Een maand later, op 17 januari 1933, ontvangt Zweig een telegram waarin Mussolini laat weten dat hij aan Zweigs verzoek zal voldoen. Nog dezelfde dag schrijft Zweig opgetogen aan Rolland:
‘tout en secret (ik wil niet dat het bekend wordt): ik heb volgens mij het grootste literaire succes van mijn leven behaald, groter nog dan de Nobelprijs: ik heb Dr. Germani gered! Zoals u weet heb ik Mussolini persoonlijk geschreven en hem gevaagd de gevangenschap in ballingschap om te zetten en nu laat hij mij via het Gezantschap in Wenen weten dat hij niet alleen mijn verzoek heeft ingewilligd, maar dat binnenkort vrijlating zal volgen. Ik ben volmaakt gelukkig, die arme vrouw was de waanzin nabij.’
De aarzelende sympathie voor Mussolini uit eerdere brieven, lijkt door dit succes in regelrechte bewondering te zijn omgeslagen, want de brief vervolgt:
‘Ik moet ondanks alles de energie bewonderen van die man, die de wereld regeert en eenvoudigweg op een aangetekende brief die iemand ergens op de post heeft gedaan, zo snel reageert. Petje af! Ik weet zeker dat hij geraakt is door mijn oprechtheid en dat ik niet teveel woorden heb gebruikt: mijn bief kan, als men wil, in iedere krant gepubliceerd worden. In haast en entre nous. Ik ben dolgelukkig!’
Rollands reactie laat niet lang op zich wachten. Hij wenst Zweig per kerende post geluk met het feit dat hij Germani ‘aan de fascistische kerkers heeft weten te ontrukken.’ Maar hij verbindt daar direct een waarschuwing aan. ‘Zeker, Mussolini is slim’, schrijft hij. ‘Maar laat u zich alstublieft niet om de tuin leiden! Uw onvoorwaardelijke bewondering voor hem is totaal misplaatst. Er is geen enkele reden om, zoals u schrijft, ‘uw petje af’ te nemen voor de beul van Matteotti en Amendola[3].’
‘Non, mon ami’, haast Zweig – die Rolland steeds in het Frans schrijft – zich te antwoorden,
‘ik ben heus niet vergeten wat Mussolini heeft gedaan. Maar ik was zó blij toen ik het goede nieuws hoorde, dat ik (vergeef het mij!) de man wel had kunnen omhelzen. U weet als geen ander hoeveel moeite die brief mij gekost heeft. Ik wilde het niet, mijn zogenaamde overtuiging leed er vreselijk onder, maar ik ben daar overheen gestapt en heb het toch gewaagd. En het besef dat Germani nu weer vrije lucht ademt en de hemel ziet, is voor mij duizendmaal belangrijker dan mijn eigen gedachten.’
*
De briefwisseling tussen Zweig en Rolland over deze aangelegenheid legt mijns inziens een wezenlijk verschil tussen hen beiden bloot, hoezeer zij overigens ook gelijkgezind waren. Rolland, gedreven humanist en pacifist, evengoed als Zweig, was zich sterk bewust van zijn grote morele gezag in Europa en daarbuiten. Hij besefte dat hij daarmee de massa kon inspireren tot actief verzet tegen het dreigende kwaad. Niet voor niets was hij initiator en drijvende kracht achter het World Congress against War in Amsterdam. Hij schrijft Zweig daar enthousiast over, als deze hem juist over de zaak Germani heeft bericht. Zweig daarentegen, niet minder pacifist en humanist dan zijn jarenlange vriend, verafschuwt en wantrouwt alles wat naar politieke activiteit of massabeweging neigt. Hij laat zich door zijn humanisme niet inspireren tot deelname aan massabewegingen of politieke partijen, maar wel tot concrete hulp aan een bedreigd medemens, zelfs als hij het middel dat hij daartoe aanwendt maar nauwelijks met zijn geweten in overeenstemming kan brengen.
Misschien ligt hier wel de kiem van de verwijdering tussen beide vrienden, die zich kort daarna zou openbaren. Een bezoek aan Rolland in september 1935 noemt Zweig in een brief aan Friderike ‘höchst unerfreulich’. Het zou hun laatste ontmoeting blijken te zijn.
===
[1] Het libretto voor diens Die schweigsame Frau.
[2] In de Eerste Wereldoorlog had Italië in mei 1915 partij gekozen voor de Entente, tégen haar voormalige bondgenoot Oostenrijk.
[3] Giovanni Amendola (1882-1926), Italiaans liberaal politicus, scherp criticus van Mussolini, in maart 1926 bezweken aan mishandeling door fascisten.