Schrijven betekent op weg zijn om breed gehoor te vinden voor de verwoording van een innerlijke stem, met gedrevenheid als proviand voor onderweg. Wat Stefan Zweig tijdens zijn leven voortdreef, is ook vandaag nog reden van ongerustheid: bezorgdheid over de overlevering van culturele, humaniteit bevorderende waarden, het beschermen van tolerant samenleven, maar ook over de bedreiging van saamhorigheid in Europa en de wereld. Zaken van de geest waren voor Stefan Zweig ook steeds aangelegenheden van het hart.
Zweig was een zoekende. Hij zocht naar overeenkomsten tussen tijdperken, de opvattingen over leven en denken en de manieren waarop deze zich omzetten in kunst. Hij had zich gericht op het weer tot leven brengen van het verleden en daarbij ononderbroken de vraag naar waarden en herwaarderingen gesteld. Als geestverwant van Sigmund Freud kenmerkt subtiele psychologie het werk van Stefan Zweig. Hij kon met stemmingen werken zoals componisten met toonsoorten. Geschiedkundige, tussenmenselijke en ideële constellaties waren zijn vak. De geschiedenis van de emoties, die zich momenteel op een opmerkelijke belangstelling mag verheugen, zou in Zweig een moderne voorvader kunnen ontdekken. Daarbij komt ook Zweigs moed om zich tot de Europese zaak te bekennen, zijn geloof in harmonie, zijn onophoudelijk streven naar dialoog, dat zal uitmonden in pluralogen, in een gesprek met velen.
Het werk van Zweig wordt door zijn “hoge kunst van het herinneren” gevoed. Het bewoog zich tussen, wat wij tegenwoordig “het cultureel geheugen” noemen tot aan het fictief herinneren van een Ik, dat precies de grondvoorwaarden van zijn terugblik kent: ”zojuist heb ik “ik” opgeschreven, ik heb gezegd dat ik op de 7de juni 1913 ’s middags een rijtuig nam” merkt de verteller in de novelle Phantastische Nacht op, als hij zijn net begonnen verhaal onderbreekt, en gaat dan als volgt door: “Maar dit woord roept al onduidelijkheid op, want het “ik”, van die 7de juni, ben ik allang niet meer, ofschoon er nog slechts vier maanden voorbij zijn, ofschoon ik nog steeds woon in diezelfde “ik” van toen en aan zijn schrijftafel met zijn pen en met zijn hand schrijf”.
Deze passage laat veel zien van Zweigs wijze van verhalend vertellen; want hij was in de eerste plaats: een verteller met lyrisch-muzikaal vermogen, die, zoals in bovenstaande passage, vaak met eenvoudige middelen spanningsbogen wist op te bouwen.
Altijd stuurde Zweig op een bepaald tijdstip aan of ging er van een uit. Hij plaatste zijn Ik’s zorgvuldig in een situatie, zoals je ook kan zeggen dat hij ze precies in de tijd zette. Er duiken in de voorgang van zijn teksten vaak kleine, op het eerste gezicht onbeduidende wendingen of perspectivische verschuivingen op die in zo’n geval betekenen: het Ik ziet zich in zijn herinnering als een ander. Deze wending creëert spanning bij de lezer: uiteindelijk wil men weten wat deze wending betekent.
Zweig was een verhalen-vertellende biograaf, wat betekent dat hij niet bang was op te komen voor de opvatting dat een hoogst zorgvuldig gedocumenteerde levensbeschrijving (zoals zijn biografie van Maria Stuart) niet de grens tussen feiten en fictie vastspijkert. Weten en fantaseren, kennen en ervaren vormen in Zweigs’ teksten een bijzondere symbiose. Het komt voort uit zijn belangstelling voor “raadselachtigheden” of “onverklaarbare aandrang” waarmee de beschreven personen en de schrijver
leven. Daarmee wordt het “demonische” bedoeld, dat Zweig dreef en waarmee hij zijn wezen probeerde te ontdekken en tegelijkertijd zijn eigen geheimen wilden beschermen. Om die reden fascineerde het proces van scheppen hem, de aard van het kunstzinnig scheppen, waarbij in zijn geest de belangstelling voor psychologische processen en het beschermen van de geheimen rond kunst een spanningsvolle eenheid vormden. Blootleggen en verhullen werden in zijn essays vaak één beweging.
Dichters maken alleen iets blijvends als het steeds weer onrust wekt. Als Zweig alleen maar een nostalgische schrijver was dan was hij allang vergeten. Het opmerkelijke in zijn schrijfkunst ligt in de verbinding die hij legt tussen directheid en “Vornehmheit” (innerlijke aristocratie in de betekenis van Nietzsche), tussen analyse en poëzie, psychologisch doorgronden van het thema en tegelijkertijd betoveren ervan. Licht, vaak zwevend bereiken Zweigs’ zinnen dit doel. Zelfs langere zinsconstructies vormen geen probleem, want ze hebben een verfijnde weefstructuur. En ofschoon zijn personen tijdgebonden zijn, kan hun diepmenselijke problematiek in alle tijden van toepassing zijn. Stefan Zweig kon uitgroeien tot de grote verteller van zijn tijd, omdat hij de onrust van zijn tijd in zich opgenomen had en zo de volmaakte tekst kon creëren (denk maar aan Ungeduld des Herzen en Schachnovelle) die zo karakteristiek (het lijkt op het ontwerp van de roman Clarissa) voor de moderniteit is geworden.
Laten we hem steeds opnieuw ontdekken, die onruststoker Stefan Zweig!
—
n.b. dit artikel verscheen eerder in de nieuwsbrief van het Stefan Zweig Genootschap Nederland.